SAMARANG, 1 Juni N.-I. stb. Koningin der Nederlanden W. Veltman, llatavia: Me. Neill en Co. 3 Juni N.-L stb. W. Cores, de Vries M. Jansen, Batavia ; .Me. Neill en Co. Ned.-l. bark Fathool Mobarak Intjik Hamsa, Sadelhont Eiland; Gezagv. Eng. stb. Cleator, J. D. Ross, Singapore; Oey Tjid Sien. Eng. bark Aricl, Molesen, Sima. Nel. liark Ridderkerk, D. Blokziel, .Montevideo; Daendels en Co.
BATAVIA, 26 [tal. Mio, Schafiio, Londen; Eng. Loocho, Beal, Snnderl. 2. Mei Eng. St. Eliza Hunting, Gaie, uit zee terug; 28 Mei Eng. Evelvn Wood, Scheel, Liverpool; 29 Mei Pr. Neva, Bateinan, Singapore; 30 Mei Eng. Menialeb, Oxley, Soirabaia.
"Scheepsberichten. AANGEKOMEN.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
"De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
>.\.vi UiAMi, 1 Juni N.-I. »b. Prins Alexander, M. van Emmerick, Batavia; 2 Mei Ned. schip 's Gravenhage, W. Alberts, Nederland: N.-I. stb. Koningin der Nederlanden, W. Veltuian, Soerabaia. i Juni Ned.-Ind. Stb 'M. Jansen, Soerabaia.
BATAVIA, 27 Mei Ned. Kosmopoliet 111. Dienske, lioender; Fr] Union, le Kalle, Pekalongan; 2S Mei Ned. Nederland, Mabne, Soera' baia; 30 Mei Eng. Adelaide, Seyffert, Kokoseilanden; 31 JMei Ned' Ridderkerk, Blokziel, Samarang; Rata. Izonmrond, ('aiuiany. om de West; Eng. Connty of Elgin, Uilier, Soerabaia.
"VERTROKKEN.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
Per Nederl.-Ind. Stb. Koningin dar Nederlanden, kapitein Vf. Veltuian, van Batav'a; De Heeren le Luit. de Hordes, Cameron, Joacim, Me. Neill. Sanster en Jongenheer, de l,iou. Per Ned_rl.-Ind. Stoomboot W. Cores de Vries, kapt. M. .Tans«n, van Batavia; De Heeren de Groot, eenige Chineezen en Inlanders.
"Aangekomen Passagiers te Samarang.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
Van SIMt.U'OIïF., per Fransch stoomschip Neva, kapitein Bote man, de heeren Mac Lacblan, Mac Lean, von Lacr, Arnold en fainil le, van Starkenborg, von Muhlcr, Pieker, Geliel, JulTr. Collinson.
"Aangekomen Passagiers te Batavia.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
Hoogleeraar aan 's Bijl-t hiteliutg voor Tnditcie Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden.
"ATSJIN, en zijne betrekkingen tot Nederland. Topographisch-historische schets, door P.J. Veth,". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
Nederland heeft aan Atsjin den oorlog verklaard. Het vreedzame Nederland, dat niels meer schuwt dan aan vreemde mogendheden aanstoot te geven en zich te mengen in geschillen die tot een beroep op de wapenen kunnen leiden, heeft geheel vrijwillig de wapenen aangegord om een oiiafliankelijken staat aan te tasten. Zelden, het is waar, o-aat er een jaar voorbij waarin Nederland niet geroepen wordt strijd te voeren om in zijne uitgestrekte overzeesche bezittingen de orde te bewaTen en weerspannige vazallen te straffen. Maar de Sultan van Atsjin is geen Nederlandsch vazal ; zelfs hebben verbintenissen tegenover Engeland aangegaan, ons langen tijd verplicht zijne onafhankelijkheid te ontzien, ook dan zelfs wanneer hij ons hoonde en tergde, of altham buiten staat was de onderhoorige hoofden in bedwang te houden, die zich schending vau onze o-renzen en allerlei euveldaden jegens onze onderdanen veroorloofden. De groote macht die At«jin eenmaal bezat, de hardnekkige strijd dien het lange jaren tegen Portugal o-evoerd heeft, de moeilijkheden die het vroeger aan de Oost-Indische Compagnie, later aan het Nederiandsche Gouvernement op Sumatra aanhoudend heeft berokkend, zon der dat men ocit doortastende maatregelen heeft kunnen of durven nemen om Atsjin tot rede te brengen, dat alles heeft aan den At-sjineeschen naam een zeker prestige geo-even, waardoor het belicht dat eindelijk aan dezen staat de oorlog verklaard is, een buitengewone sensatie, en bij velen eene groote bezorgdheid heelt gewekt. Deze oorlog schijnt een ander karakter te hebben dan onze gewone In dische oorlogen. Dat een opstand onder onze onderdanen bedwongen moet worden, tenzij wij bereid mochten zijn onze heerschappij in Indië op te geven en Insulinde aan zich zelf oter'te laten, erkent ieder; maar waarom moet een staat worden aangevallen die steeds van ens gezag onafhankelijk bleef? Is ons Indisch rijk nog niet groot genoeg, en wenscht men er een nieuw wingewest aan toe te voeden ? Belooft dan het bezit van die nieuwe provincie aan° Nederland zulke groote voordeden? Of is er niet veeleer gevaar dat de krijg met Atsjin ons op meer blced en schatten zal te staan komen, dan zijn bezit ons ooit zal kunnen vergoeden? Is er niet zelfs vrees dat de vijand ons te machtig zal blijken, vooral wanneer wij bedenken dat zijn land moeilijk te genaken is, dat wij slechts met de kusten van ziin gebied eenigszins bekend zijn, maar in volslagen onzekerheid verkecren omtrent do moeilijkheden die het bergachtig terrein der ons geheel onbekende binnenlanden ons wellicht in den weg zal leggen, dat wij van de hulpmiddelen des lands zeer gebrekkig onderricht zijn? In veler oogen is deze vijand machtiger dan de vijanden die wij gewoonlijk in Indië te bestrijden hebben, zijn de kansen veel hachelijker, bestaat er zelfs gevaar dat vreemde staten onze poging om Atsjin van zijne onafhankelijkheid te berooven, niet onverschillig zullen aanzien. Van die macht van die gevaren is tot zelfs in de Kamer onzer volksvertegenwoordigers hoog opgegeven, en onbewimpeld is er de meenino- uitgesproken, dat wij nooit slechter ten strijde waren toegerust en dat de land- en zeemacht waarover wij in Indië kunnen beschikken, in geenen deele is opgewassen tegen de nieuwe taak die haar op de schouders gelegd woidt. . - . Het U nooit wijs zijn vijand te licht te tellen en het zou vermetel zijn bij de beperktheid onzer macht en dj vele ten deele niet te voorziene zwarigheden die overwonnen'moeten worden, aan de Nederiandsche wapenen een zeker en spoedig succes te belooven ; maar het is onze overtuiging, dat de macht van Atsjin niet zoo eeducht is als sommfgen zich die voorstellen, en dat land en volk on ukt in die mate onbekend zijn, dat deze onderneming; eeüik snderen willen, als a leap in the dark zou te beschouwen zijn. Doch al berustte onze nucnmg to dien aanzien op minder degelijke gronden, dan werkelijk het "evalschy.it, dan nog zouden w,j meenen dat deze oorlog aan de Regeering niet tot een verwij kan worden ge maakt, omdat hij werkelijk onvermijdelijk is. Wij wenschen dïor eene beschouwing g» het rijk van Atsjin in rijn plaatselijke gesteldheid en politiek»» en maatschappeli ken toestand bij te dragen om ijdele vrees te verbannen en het vertrouwen te verlevendigen, en door een blik op zijne geschiedenis, en vooral op de grieven der laatste jaren, de overtuiging te wekken dat deze oorlog door onze eer en ons belang gevorderd wordt, en dat wij ons niet lano-er straffeloos konden laten hoonen, zonder het ontzag voor onzen naam bij de volken van Indië prijs te geven, en de overtuiging dat onze koloniale heerschappij, bij vele tekortkomingen, 'in het belang van menschelijkheid en vooruitgang "is, bij de beschaafde natiën aan het wankelen ie brengen. Wij zullen ons eerst met het land, daarna met den toe-tand des volks, en vervolgens met zijne oude en nieuwe o-e^chiedenis trachten bekend te maken, om ten slotte de oorzaken van dezen oorlog zoo veel mogelijk na te gaan en «yne onvermijdelijke noodzakelijkheid in het tuft* te stellen.
"INLEIDING.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
Naam. — Uitgestrektheid en grenzen.—•Berg- en rivierstelsel.—■ De noordwesthoek van Sumatra. — De rivier van Atsjin. ■—■ He reede van Atsjin. •—■ De stad en de kraton. —De .\.\\ I, XXII en XXV Moekims. —He westkust. ■—• De noordknst.— Het oude rijk van Samadra en I'asei. — De oostkust—- Poelo Babi.
Pc naam Atsjin (*) waa:mede dit rijk gewoonlijk door ons genoemd wordt, is zeer onnauwkeurig. Het gaat daarmede als met vele namen van Indische gewesten, die wij in bedorven vo m van de eerste bezoekers van Indië als bij erfenis ontvangen hebben en vcorlgaan tegen beter weten aan te gebruiken, /onderling hoeveel onzekerheid omtrent dien eenvoudigen naam bij de oude reizigers heerscht. Bij de l'ortugeezen en Italianen vindt men dien Achem, Aehen, Aeen en Assi en, ten gevolge van samensmelting met de partikel de ook Daehem, Dagin en Dacin geschreven. Bij Fransche schrijvers vindt men Achem, Aehen, Aohin, Atcheh, bij Bngelsehe Atcheen, Acheen, Achin, bij de Nederiandsche eindelijk Achem, Achim, Achin, Afeliin, Aiehein, Atjin, Atsjien, Atsjeh, Atjeh en nog meer andere vormen. Onder deze allen is Atsjin de meest gebruikelijke gebleven, ofschoon de n in de inlandsche schrijfwijze en uitspraak vols'rekt niet voorkomt, en met onze gewone manier van Indische namen met Nederiandsche karakters te schrijven Atsjeh of liever Atjeh het best zou strooken.
Het rijk van Atejin beslaat liet noordelijk gedeelte van het eiland Sumatra. Langs de westkust van het eiland strekt het zich uit tot 2° 48' X. I!.. d. i. tot aan het Tijkje Troemon, waardoor het van Singkel, de noordelijkste afdeeling der Nederiandsche residentie Tapanoeli word! gescheiden. Ticemon is echter geenszins, zooals het op vele kaarten wordt voorgesteld, Nederlandsen grondgebied. De Radja van Troemon is onze bondgenoot en niet onzevazal. Zelfs maken de vorsten van Atsjin nog aanspraak op de suprematie over zijn gebied; doch zonder dat de Etadja van Troemon zich in het minst daarom bekreunt. Bekent men Troemon nog tot het Atsjineesch gebied, dan strekt dit zich uit tot Oedjong I'etikalla, tusschen Boeloe Samak en Singkel, op 2° 22' N. B. Aan de oostkust vormt de rivier van I'amiang op omstreeks 4°S6' N. li. de grensscheiding tusschen Atsjin en de onderhoorigheden van onzen vazal den Sultan van Siak. De binnenlandsche grens is wegens onze onbekendheid met alles behalve de kusten niet nauwkeurig te bepalen. Ten zuiden van de rivier van Tamiang liggen langs de oostkust de landschappen Langkat en Baloe Tjina, die tot de onderhoorigheden van Siak gerekend worden, en waarschijnlijk loopt hier de "Tens oneereer over de kam van het waterscheidend gebergte, waarvan de rivieren van Langkat en Baloe Tjina naar de oostkust afstroomen. Van den Baloe Gapit, den hoogsten top van dit gebergte, loopt dan de grenslijn over het algemeen in zuidwestwaartsche richting voort, tot zij aan de westkust eindigt.
Eerst in de laatste jaren zijn de grenzen het Atsjii eesehe gebied zoo bepaald, als /.ij hier zijn omschreven. Op verschillende tijdstippen werden er o;>k onderscheidene aangrenzende landschappen op de oost- eu westkust toe gebracht. Reeds daarom zouden de vroegere opgaven omtrent de uitgestrektheid des rijks thans geene waarde hebben, al waren zij ook iets meer dan blootc gissingen geweest. Wanneer men de bij dit weikje gevoegde kaart, die de tegenwoordige grenslijn zoo nauwkeurig mogelijk bepaalt, tot grondslag zijner berekening neen.t, heeft Atsjin ecu uitgestrekheid vau omstreeks 900 vierk. geographische mijlen, en dus omstreeks anderhalf maal de uitgestrektheid van ons vaderland. De kustlijn van dit gebied, die natuurlijk zeer uitgestrekt is, daar het aan drie zijden door de zee wordt bespeeld, is vrij wel bekend en ten deele nauwkeurig opgenomen, de westkust echter beter dan de noordkust en de noordkust beter dan de oostkust. Wat van de zee zijde uit het land is waar te nemen kan althans in groote trekken beschreven worden; van hetgeen daarachter ligt. het eigenlijke binnenland, weten wij nagenoeg niets. Wij kunnen alleen zeggen dat dit binnenland zeer bergachtig is, en waarschijnlijk grootendeels woest en onbebouwd, daar de bevolking bijna geheel aau de kusten geconcenf reerd schijnt. Nabij den noordwestelijken uithoek verheft zïeli de berg Ja Moeria, ook Goudberg en Koniiiginueberg genoemd, als een kolossale vulkaankegel, wiens uitloopers en voorbergen tot nabij het noorder- en westerstrand reiken. Hij wordt geschat op een hoogte van (UGO voet, en vormt als het ware de hoekpijler van het gebergte, dat zich vau hier deels in oostwaartsche richting langs de noordkust tot aan Kaap Perlak of de Diamantkaap uitstrekt, deels in de richting van Sumatra's lengteas zuidoostwaarts gaat en het noordelijk deel uitmaakt van de Boekit Barisan of de bergketen die zich over het gansche eiland, doorgaans zich slechts weinig van zijue westkust verwijderende tot aan den Vlakken Hoek voortzet. De eerste keten is onder den naam van Samalanga-gebergte bekend, en ontleent dezen naam aan den hóögsten top, den berg van Samalanga, een vulkaan die ongeveer in liet midden van de keten, tot een hooge van 0,155 voet stijgt. Bij de Diamantkaap of Sumatra's noordoosthoek eindigt deze keten in den 4920 voet hoogen Tafelberg, di", vermoedelijk almede van vulkaui-clieii oorsprong is. Andere hooge toppen in dit gebergte >ijn bij de Engelsche namen Mount Orphan en Mour.t Elephant bekend. Be eerste ügt slechts een weinig ten oosten van den Ja Moeria, de andere tusschen den Saiualanga en den Tafelberg, doch nier keiijk dichter bij eerstgenoemden. liet gedeelte van de Boekit Barisan dat in Atsjin gelegen is, draagt den naam van I'edir Daholi-gebergte. Het strekt zich over het grootste gedeelte der westkust onmid delijk tot aan het strand uit en rijst op sommige plaatsen met steile helling uit zee op. Alleen in het zuiden mui hei Atsjineesob g-.bied, van Asahan (niet te verwarren met de gelijknamige tot Siak behoorendc plaats op de oostkust van Sumatra) tot aan Troemon, wijkt het gebergte van het strand terug, en laat eene vlakte of zoogenaamde ratitau $ vrij. die van V, tot 1 '/2 mijl breed en, ofschoon door lage heuvelrijen afgebroken, over het algemeen moerassig en" met dichte casuarinen-wouden bedekt is. Men kent dat o-ebergte alleen zooals het zich van de zeezijde vertoont. Onmiddelijk aan het strand verheffen zich geene aanzienlijke toppen; met name worden alleen de Groene heuvel ten zuiden van Oenga tegen over het Zadeleila-rd, de Timboga-heuvel die op kaap Dawai verrijst, de Boekit Kwai bij Itaoee. ten noorden van de Rigas-baai, en een tweede Groene heuvel bij Tampat Toeaiï vermeld. Doch achter deze voorbergen verheffen zich retksei) van hoogere toppen, waarin vooral de waarschijnlijk vulkanische Gcenong Tampat 'I'oeaii, achter eveugenielden heuvel gelegen en tot eene hoogte van 4930 voet stijgende, de aandacht trekt. Dieper uit het binnenland ziet men de nog hoogere toppen van den AbongrAbong en den Loe-é omhoog rijzen, waarschijnlijk vulkanische kegels wier hoogte door Endicott, doch v.tnvosdelijk met eenige overdrijving, op 10,000 en 11,000 voet geschat wordt. lets beter bekend is de berg Batoe Capit, ecu vulkaan die nabij de grenzen van Baloe Tjina tot eene hoogte van 6 155 voet omhoog rijst, en, naar men zegt, aan de Bataks die den omtrek bewonen, geleo-enheid°biedt, om groote hoeveelheden zwavel iv te zamc? Fen, die zij tot de vervaardiging van buskruit aanwenden. Uit' de ligging dezer bergtoppen kan men met eenige grond besluiten.^dat het binnenland van Atsjiu tot op de grenzen van Baloe Tjina en Langkat en verder noordwaarts tot na(*) Prof. Vetb schrijft Atcbin. Red. Loc. (j) Rantau beteekent in het Maleiseh niet alleen een kromming van een rivier, maar iedere bocht of inham, ook die door een gebergte gevormd.
bij de moerassige, alluviale vlakte, die zich van kaap Tamiang tot de Diamantkaap langs de geheele oostkust uitstrekt, bedekt zal wezen door twee, drie ol' meer evenwij dige bergketenen, die uitgestrekte lengledalen of hoogvlakten, in zich sluiten, en nu eens door dvvarsketenen verbonden, dan eens door dwarsdalen afgebroken zijn. De terreinformatie schijnt in het algemeen dezelfde te zijn als in de meer zuidelijke deelen van Sumatra, gelijk ook het gesteente waaruit de Atsjineesche bergen bestaan, in het algemeen uit dezelfde soorten — trachiet als grondslag der vulkanische bergen, hier en daar van graniet, syeniet en porfier doorbroken, enteitiaire lagen van kalk en zandsteen — is samengesteld, die in de overige deelen des eilands de heerschende zijn Ook schijnt het gebergte van Atsjin eeni«- "-oud te bevatten, zooals mede in de meeste gedeelten van Sumatra het geval is. Op de kaart van .Sumatra vau Berghaus, die eene \eel meer gedeiailleerde terreinteekening van het. binnenland g^eft, dau de meeste andere, maar zeker meer naar gissing dan naar werkelijke opneming, vindt men goudgrocven in het gebergte op de hoogte van Soesoe aangeteekend. Ook de kaart van Marsdenvermeldt goudproductie in die streek, en het is bekend dat van Analaboe veel stofgoud van zeer goede hoedanigheid wordt uitgevoerd. Noordwaarts van Analaboe zou', volgens Marsden, geen geud meer gevonden worden, maar dezelfde schrijver toekent op zijne kaart eene kopermijn aau in do nabijheid van Moeki, en zegt in den tekst van zijn werk dat zij zeer rijk is en met groot voordeel be werkt wordt, dat het erts de helft van ziju gewicht aan zuiver metaal bevat, eu dat dit laatste :2(i dollars per pikol opbrengt. Groote rivieren kunnen natuurlijk in dit smalle en van eenigszins uitgestrekte vlakten verstoken gedeelte van Sumatra niet voorkomen. De meeste zijn bergstroomen, die op korten afstand van het strand van de bergen afvloeien Vn met sterk verval een korten weg naar zee vinden. Echter zullen er ook W3l onder zijn, die, in het hart des lands ontspringende, dwarsdalen of kloven door het gebergte gegraven hebben. Doch hiervan is ons niets bekend. De langste loop wordt door onze kaarten aau de Langsarivier toegekend, die het breedste der oostkustvlakle, voor zoover zij tot Atsjin behoort, doorstroomt, en zich bij kaap Koevvala Langsa, eenige uren ten noorden van kaap Tamiang in de baai van Langsa stort. De overige rivieren, waarvan toch dooigaans niet veel meer dan de monding bekend is, zullen wij vermelden bij de beschrijving der kusten, waartoe wij thans willen overgaan, en waarbij wij ook de beschrijving der meer aanzienlijke bewoonde plaatsen voegen, die alle in do nabijheid vau het strand gelegen zijn. Het belangrijkste gedeelte van Atsjin en dat, ook met het oog op de thans tegen dat rijk ondernomen expeditie, het meest onze aandacht behoort te trekken, is de noordwesthoek, waarop de hoofdstad gelegen is, die met haren onmiddeliijken omtrek de eigenlijke kern vau het rijk, het meer ïechtstieeks door deu Sultan beheerd gebied uitmaakt, daar alle andere nederzettingen bestuurd worden dcor hoofden die, ofschoon zij slechts leenmannen van den Sultan zijn, zich een schier geheel onafhankelijk gezag aanmatigen. Aan de westzijde van den hoek die het noordwestelijk uiteinde van Surcatra uitmaakt, vormt zich een klein driehoekig schiereiland, waarvan de noordwaarts uitstekende punt bekend is bij den naam van het hoofd van Atsjin, de westelijkste dien van Koningspunt draaft, en de naar het zuiden gekeerde, die een ver uitstekende landtong vormt, Oedjong Masamoeka wordt geheeten. De baai aan de noordzijde der landtngte woTdt ten oosten begrensd door eea kleinen hoek, Oedjong Gigi genoemd. Van daar af heeft de kust over een afstand vau een paar uren eene noordoostwaaftsche strekking, tot zij zich met een afgerondën hoek, die Oedjong Batoe of Pedropunt wordt geheeten. bijna recht oostwaarts wendt. Van Oedjong Gigi tot Oedjong Batoe ') strekt zich dat gedeelte deikust uit, dat de reede vau Atsjiu wordt genoemd. Het kustland bestaat hier voor eea groot gedeelte uit de delta der rivier van Atsjin, die, aan de noordwestelijke helling van den Ja Moeria ontspringende, in weerwil van haren korten loop, vrij wat water afvoert, en zich met drie mondingen iv zee sto't. De middelste wordt ais de voortzetting der hool'ilrivier zelve beschouwd, de westelijke heet Kocala Gigi en de oostelijke Koeala Marassa. De Groote Rivier heeft bij hare uitwatering eene breedte vau omstreeks honderd en eene diepte vau C tot lü meters, doch de ingang is zeer ondiep en door de sterke branding moeilijk en soms, vooral bij noordvvestewind. zeer gevaarlijk. Op de bank voor de monding staat bij laag tij slechts vier voet water, zoodat dan slechts zeer kleine vaartuigen kunnen binnen kon.en; bij vloed is echter water genoeg voor prauwen vau tien tot twaalf kojans. Maar ook hooger pp verliest de rivier spoedig hare diepte en krijgt zij hooge sterke kronkelingen en steile oevers. De heer Bitter moest uit de sloep, waarmede hij naar de hoofdplaats opvoer, telkens va:i de ééne. zijde naar de andere oversteken. Do beide andere mondingsarmeii zijn echter nog on dieper en nog minder bruikbaar. De reede van Atsjin is als de wind uit het noorden en noord-westen waait niet zeer veilig, doch tegen alle andere winden genoegzaam gedekt. Groote schepen moeten i chter op meer dan een uur afstands van den wal blijven, waar zij een zachten ankergrond met elf vademen water vinden. Voor schoeners, brikken en andere lichte vaartuigen kan men Idien afstand tot op ongeveer de helft verminderen, waar zo in vijf vademen water ten anker gaan. .Om de reede van Atsjin te bereiken, kan men gebruik maken van verschillende jassages, gevormd door de talrijke eilanden die om den nitrdwcsthoek van Sumatra gegroepeerd zijn. Langs de kust die zich van Koningspunt tot Atsjinhoofd uitstrekt, ligt de Bütatte passage, die aan de andere zijde door Poelo Gomez, l'oelo lïatoe en Boelo Tjintjiu begrensd wordt. De voor niet te groote schepen vrij veili"-e °Ceder-passage scheidt de genoemde eilanden van het Midden ei and en de drie zeer kleine eilanden nabij zijne zuidkust en van l'oelo Nancy, op sommige juister Poelo Nasi genoemd. Tusschen Midden eiland eu het ten noorden daarvan gelegen Poelo Bras (of zooals doorgaans de kaarten hebben, Krass) schijnt het vaarwater door vele rotsachtige eilandjes be.lemu.erd en daarom niet gebruikelijk te zijn; maar langs de noordzijde van l'oelo Bras loopt eene schoone, 3 J/4 mijl breede straat, die aan de zijde door l'oelo Wai wordt begrensd en den naam diaagt van Bengalen-Passage, /ij wordt dikwijls gebruikt door de schepen die van Atsjin om de noord zeilen, maar toch veel minder dan de van de reede van Atsjin oostwaarts gaande, omstreeks ü/_ mijl breede Malakka passage, die tusschen Poelo Wai eu de Atsjin-kusl beoosten de hoofdplaats gelegen is. Midden in die passage ligt het eilandje Malora, en het u vooral door het vaarwater -ten zuiden van dit eiland, dat de van l'oelo Pinang en Singapore komende schepen den wegnaar de reede van Atsjin zoeken. Van de genoemde eilanden ziju Wai en Bra< de voornaamste. Beide zijn hoog, ver uit zee zichtbaar, sterk geaccidenteerd, en Wai schijnt sporen van vulkani-ehen oorsprong te toonen. Het noordelijkste eiland der geheele groep is het kleine Poelo Ronde, een schier loodrecht omhoog iijzende torenvormige rots, die op vrij aaunierkelijken afstand ten noord noordwesten van Poelo Wai ligt. Het vaarwater tusschen de beide eilanden levert geene bezwarui op. (If'ordl vervolgd.) ') In een der stukken die ik geraadpleegd heb wordt ook deie hoek masamoeka genoemd en Oedjong Batoe genomen voor ecu anderen naam van den ecrstvolgcnden hoek, kaan Pedir. Ik heb mij hier gehouden aan de kaart Van Suuiatra van Berghaus, die hoofdzakelijk op de berichten van Engelsche reizigers gebaseerd is.
"EERSTE HOOFDSTUK. Beschrijving des lands.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
21 April. Gisteren morgen werd bij het Departement vau Koloniën het navolgende telegram: dd. 17 April, van den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indië ontvangen: „Telegram van Commissaris van 14 April. Generaal-Majoor Kohier gesneuveld. Zaken gaan niet gunstig. Verwoede tegenstand, lvaton, die van zwaar geschut voorzien en zeer talrijk bezet is, verdedigd tot liet uiterste. Onze troepen worden van alle kanten gedurig door talrijke benden buiten Kraton aangevallen. Commissaris acht vermeerdering militaire-en marineinacht noodzakelijk. Ik zend versterking." In den namiddag werd een tweede telegram van den Gouverneur-Generaal ontvangen, berichtende dat de generaal-majoor Verspijck tot opperbevelhebber der expeditie beuoemd is, en dat overmorgen het stoomschip Timor, benevens twee bataillons en artillerie per stoomschip naar Atsjiu zullen gaan. Hoezeer daartoe door den Gouverneur-Generaal geen aanvraag is gedaan, worden door de Kegeeiing hier te lande maatregelen genomen voor de onverwijlde verster king der strijdkrachten in Indië. Gist eren morgen zijnde Ministers van Koloniën en van Oorlog door Z. M. ten gehooro ontvangen, en heden middag te drie uren heeft er een Ministerraad plaats gehad. — Nader bericht vau den Gouverneur-Generaal bij den Minister van Koloniën heden ontvangen; volgens telegram vau Kolonel van Daalen vau I 1 April is Moskeena(*j bij den Kraton met veel verlies genomen. Het weder is in de laatste dagen ongunstig. Hij vraagt Koelies, doch geene troepen tot versterking, niettemin gaan twee bataillons en artillerie daarheen en behalve het stoom schip Timor ook nog de stoomsehepen Banka, eergisteren 17 dezer te Batavia aangekomen en de Prins van Oranje met mitrailleuse en de noodige ammunitie twee honderd duizend patronen voor achterladers en een detachement suppletie-troepen. 22 Apr. Blijkens eenheden morgen bij het Departement van Koloniën ontvangen telegram van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, is de krijgsraad voor Atsjin, gepresideerd door den Gouvernements-Commissaris, eenstemmig ivan gevoelen geweest dat de positie onhoudbaar was wegens de geleden verliezen en vooral wegens den hevigen moesson. Daarop heeft de Gouverneur-Generaal in een door hem gepresideerde vergadering van den Raad van Indië, welke werd bijgewoond door de kommandanten der zee- en landmacht en door den Generaal-Majoor Verspijck, besloten tot staking der expeditie, om haar in het najaar te hervatten. Dit besluit is genomen, vooral met liet oog op den moessen, waardoor de gemeenschap tusschen de schepen en den wal weken lang kan verbroken zijn, en dus de gelegenheid ontbreken kan om de troepen naar behooren van voedsel en drinkwater te voorzien. De kust blijft geblokkeerd. — Naar men verneemt heeft in de laatste dagen een aantal onderofficieren en manschappen van het regiment Grenadiers en Jagers zich aangegeven om in den kolonialen dienst te treden en aan den oorlog tegen- Atsjin deel te nemen. Ook eenige, officieren van het Nederiandsche leger moeten verzocht hebben naar het Indische leger te worden overgeplaatst. — Aanzienlijk is het aantal bij Atsjin gesneuvelde en gewonde officieren in verhouding tot de manschappen, en daaruit blijkt voldoende hoe waardig zij zich hebben gedragen. Misschien — helaas! Misschien — zal de hooge Regeering, doordien beloonden moed, meer sympathie voer het Indisch leger, vooral voor de officieren, verkrijgen. Slecht betaald als zij zijn, met weinig avancement, is men hier aan 't Departement van Koloniën of ter | laatse waar daarover beschikt wordt, slechts aarzelend bereid de verdiensten te beloonen vau die mannen, die in het verre Oosten zich allerlei ontbering getroosten en hun leven wagen voor de belangen vau het land. Ons zijn toch voorbeelden bekend, dat verdienstelijke officieren, die zich bij expedities onder scheiden hadden, tot viermaal uit Indie voot de milifaiie WilL-msorde moesten voorgedragen worden, eer men het hier der moeite waardig achtte daaraan gevolg te geven. (Nieuws v. d. D.J — In liet Dagblad komt het volgende ingezonden stuk voor:
"Uit Nederland.". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002
„Onze Vaderlaudsche Bezittingen, onze Nederiandsche Broeders zijn in gevaar! Wij, die eenmaal de wapenen aangegord gehad hebben, tot verdediging van geschonden rechten, aan Zijn Heiligheid den Paus gepleegd, laat ons thans als zouaven van Nederland ons eenparig aansluiten en weder de wapenen opnemen, om voor het recht van Vorst en Vaderland te strijden. „Ik roep U allen toe: „te wapen !" „Uw wapenbroeder, 's Bosch B. J. LAUTENSLAGER, 20 April 1873. Nederl. Zouaaf."— —. De Minister van Koloniën brengt ter kennis van belanghebbenden, dat zoodra omtrent gesneuvelde of gewonde officieren bij de expeditie tegen Atsjin, de thans van het Indisch bestuur nog niet ontvangen opgaven zullen zijn ingekomen, die ter kennis van familie of betrekkingen zullen gebracht worden. — Z. M. de Koning heeft, door tusschenkomst van den Commissaris des Konings in de provii.cie Groningen, per telegraaf aan de familie van den gesneuvelden generaal majoor Kohier HD. leedwezen doen betuigen over het zoo smartelijk en groot verlies, door het sneuvelen van den dapperen opperbevelhebber in Atsjiu geleden. (*) Moskecna, vermoedelijk do Moskee. R. t. — Den 12den April heeft het Koninklijk Instituut voor de taal-, land en volkenkunde van Nederlandsch-Indië in den Haag eene algemeene vergadering gehouden. Door het bestuur werd een omstandig verslag geleverd van den staat en de werkzaamheden in het vorig jaar, waaruit blijkt dat het Instituut in hoogst gunstigen toi stand verkeert. De financiën laten toch toe de uitgave te bezorgen van zeer kostbare werken. Afgescheiden van het door het Instituut uitgegeven tijdschrift, worden in het verslag de volgende afzonderlijke werken vermeld, die thans ter perse zijn: Babad Tauah Djaici, of Javaansche Kroniek, bewerkt dooiden hoogleeraar Meinsma. Het reisverhaal des heeren Von Rotenberg.na.ir Nieuw-Quinea; en ecu werk van Dr. Q. Schlegel, tolk der Chineesche taal te Batavia getiteld: Uranographie ChmcisS. Ter vervanging van de heeren Bachiene, Dimoutier en tloifman, aan wie de beurt van aftreding was, werden tot bestuursleden gekozen de heeren A. D. van der Gou icher, Robidé van der Aa en Dr. G: Schlegel. Door hot Bestuur zijn tot leden van het Instituut benoemd de heeren: A. H. Bisschop Greveling, O. I. ambtenaar met veilof te Delft, en Dr. A. Bouduin, Iste officier van gezondheid 2de klasse in den Haag. — Ju de op den 18n dezer in het Odion te Amsterdam gehouden vergaderingvan aandeelhouders is deNederlaudsch-Indische Droogd„maatschappij, algemeen directeur de concessionaris A. G. Bosch, geconstitueerd en zijn tot commissarissen benoemd de hh. Mr. E. P- De Monchy president der N. H. M.) J. F. Van Leeuwen, A A. Bienfait, M. Hoek, W. E. Mereier, I. A. Muller (president der Rotterdamsche Bank) en J. E. Cornelissen. De Maatschappij voor laiuWtgmning heeft eene lee ning uitgeschreven, die genoegzame waarbargen voorde deehiemers aanbiedt om er 't publiek op te wijzen. De obligatiën rentende 3 pCt. worden tegen 80 pCt. verhoogd. Binnen veertig jaar wordt de leening a pari afgelost terwijl er bovendien eene premieleening aan verbonden is, waarvan de trekking op 25 dezer is bepaald. — Werkelijk zou er plan zijn bij de Regeering, om dit jaar op de begrooting gelden aan te vragen voor den aanbouw van een Rijksmuseum. — Een jongetje van elf jaren, ournen schel ijk genoeg zeker op Paaschmaandag getracteerd op jenever, is dooide regenten van het weeshuis te Katwijk veroordeeld, acht dagen met een houten blok, ijzeren ketting en slot, aan zijn been langs de openbare straat te loopen en zelfs zoo rde school te bezoeken. Kunnen regenten, vraagt onze berichtgever, zoon middeleeuwsehe straf, waarover ieder rechtschapen mensch wraak roept, voor liet publiek verantwoorden? Zouden nog ergens in Nederland ongelukkige wezens op dusdanige mensehonteerende wijze behandeld worden? — Voor de noodlijdenden in Midden-Java is bij Dr. Bosch een gift van / 500 uit Brussel ontvangen. — Het Dagblad meldt, dat de heer Hofs, leeraar aan öe hoogere burgerschool te Arnhem, benoemd is tot grootmeester van het Huis van Prinses Marianne der Nederlanden. — De heer Gediking, hoofdonderwijzer aan de openbare school in de Keizerstraat te Scheveningen meldt het volgende in ecu ingezonden stuk in den Standaard: „Te 's-Gravenhage bestaat een „inrichting voor koepokinenting", waar voor ieder tegen betaling of ook kosteloos, de gelegenheid is opengesteld tot inenting van een kalf. De gemeente-geneesheer alhier had met eenige collega's van die inrichting afgesproken, dat kalf eens hierheen te brengen, eu de gelegenheid tot vaccinatie dus ook eens voor Scheveningen open te stellen. Hij vraagde van 't gemeentebestuur toestemming, om daartoe de gemeenteschool in de Keizerstraat te gebruiken, en verkreeg die ook, zoodat hij aan menschen, die hem opzochten om hunne kinderen te laten inenten, kon zeggen: „Wacht nog een dag of wat, dan komt 't kalf hier in de school, en dan kunnen we, met ons drieën dokters, allen in eens nem.n." Of er nu een kwaadwillige in 't spel is geweest, weet ik niet, maar toen Dinsdag, den loden April, 's morgens de school zou aangaan, ontstond eensklaps een oploop, liet was onmogelijk, de menschen te overtuigen, dat 't praatje een praatje, en inenting op school en dan gedwongen onmogelijk was: onstuimig verlangden de ouders hun kinderen terug. Toen ik de ouders niet tot rede. kon brengen, liet ik politie roepen: een agent verscheen, maar ook hij vermocht niets, en riep den commissaris, die nu raadde de kinderen te laten heengaan. Intustchen was van hier de beweging naar de andere lagere scholen en de bewaarschool overgeslagen, zoodat ook die ontruimd werden. 't Ongelukkigste van de zaak is, dat op deze wijze een dwaas gerucht voor weken 't onderwijs bederft, want nog heb ik een groot aantal afwezigen, terwijl bijna een twintigtal meteen maar „voorgoed" is weggebleven; en dat't vertrouwen, door de bevolking in de onderwijzers gesteld, voor een poosje is geschokt, 't Gerucht zelf is te meer ono-erijmd, en de uitstrooier (als er een is) des te meer schuldig, daar de wet op de besmettelijke ziekten en 't koninkl. besl. van 28 Februari jl. hier volstrekt geen verandering teweegbrengen. Nooit zijn hier kindere* op de scholen toegelaten zonder voldoend vaccinebewijs.
De heeren geneeskundigen, die meenden aan Scheveningen een weldaad te bewijzen, hebben, door de opgedane ondervinding natuurlijk verstoord van hun voornemen afgezien."
— Vele onzer bladen maken thans melding van de bekroning , aau onzen landgenoot den heer Ferguson ten deel gevallen voor de beantwoording der prijsvraag cvei den werkkring van het Rojde Km/snij een zeeoorlog. Ook wij hebben ons laten verleiden die zaak als nieuw voor te stellen, ofschoon zij reeds van oude dagteekening is. Aan het antwoord van den heer J. H. Ferguson is namelijk 30 Sept 1870 door het Berlijnsche comitté de prijs toegekend, o. a. een vrij groot geldelijk bedrag (honderd guineas), dat door hem ten volle, uit Elmina, aan het Roode Kruis werd teruggezonden. De heer Ferguson was toenmaals officier bij de Maiiue: hij is gezagvoerder van Bonaire geweest, later belast met de overdracht der Kust van Guinea.
Ten vorigen jarc is hem de zeer eervolle zending opgedragen van zaakgelastigde en consul-generaal te Shanghaein China; hij is ridder van den Nederlandschen Leeuw.
Zijn uitmuntend geschrift is onder den titel The Red- Cross Alliance at Sea, in 1871 bij Maitiuus Nijucff uitgegeven, ten voordeele vau do afdeelingen vau het „Roode Kruis" in Frankrijk en Duitschland. Het bevat, behalve htt antwoord op de prijsvraag, nog een inleiding, waarin de geschiedenis van het „Roode Kruis" en in het bijzonder hetgeen op de zeeoorlogen betrekking heeft, wordt medegedeeld. Voorts de beoordeeling van Dr. Sternberg omtrentde beide ingekomen antwoorden. Fr zijn twee platen bijgevoegd: de eene ecu hospitaalschip met zijne booten voorstellende te midden van een zeeslag, terwijl de andere de doorsnede van zulk een schip te zien geeft. (A. HB.)
— Door den Heer O A. J Geesink zal worden uitgegeven een galerij van Nederiandsche kunstnijverheid op de Wereldtentoonstelling te Weenen ia 1873, zijnde een overzicht der merkwaardigste etalages van kunst-nijverheid van Nederiandsche inzenders. Doel en strekking van dien arbeid zal critisch met dergelijke etalages van buitenlanders worden vergeleken.
— Door iemand, te Rotterdam overleden, wiens naam volgens uitdrukkelijke begeerte onbekend moet blijven, is aan het invaliedenhuis te Leiden gelegateerd eene som Tan acht duizend gulden in contanten, vrij van het recht van successie.
— De Courrier de la Meuse meldt, dat het huldeblijk aan graaf Duchatel, waarvoor indertijd eene inschrijving geopend werd, bestaan zal in een wit marineren buste van Paus Pius IX, van de beeldhouwers Cuypers en Stolzenberg Den i7en April had te 's Gravenhage in het gebouw „ I Jiligentia" de vergadering plaats eener op te richten mijncompagnie „Nederland", ten doel hebbende den aankoop en exploitatie van de Caribon-zilvermijn in Noord-Amerika.
"Nederlandsche Zonaven!". "De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad". Semarang, 1873/06/04 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 07-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010297625:mpeg21:p002