(Uit alle Indische bladen bijeengebracht.) GETROUWD. F. H. Jasper» en F. L. Schults, Soeracarta 4 October 1873. G. Lamers en M. J. de Bruijn, Anjer 4 October 1873. BEVALLEN. C. Valk, geb. Striening, D-, Batavia 8 October 1873. Ch. M. Burchartz, geb. Zitten, Z., Bandjaran (Cheribon) 4 October 1878. OVERLEDEN. M. Zand veld, 58 jr., Soerabaia 9 October 1873.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 13-10-1873
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 13-10-1873
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 240
- Jaargang
- 22
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten.
Scheepsberichten. AANGEKOMEN.
BATAVIA, 5 October Rass. schip Alexander, Cedergoist, Hongkong 6 Oct. Ned. schip Pres. v. Rijckervorsel, Lieuwen, Texel; 7 Oct Ned schip Elly, de Jong, Samarang; Ned. schip Waterloo, Stevers, Passoeroean; Am. Haiard, Karstens, Passoeroean. 3 Oct. Ned. «chin Arv Scheffer, Besseling, Texel.
VERTROKKEN.
BATAVIA 7 Oct. Zw. schip Charles Tottie, Nilson, Soerabaia; Eng. schip Sea Foum, Wilkins, Kanaal; Eng. schip Adelphoi, Gunn, Kanaal- Ned. schip Prin» v. Oranje, Fabntius, Samarang; 8 Oct. Jtng. schip Marion Niel, Alexander, Soerabaia; Ned. Ridderkerk, Blokziel, Rotterdam. 9 Oct. Fr. schip Neva, Mannarino, Singapore; Am. schip Hazard, Karstens, Amerika; Ned schip Acolus, de Vries, Nederland; Ned schip Hendrika, Bus, Samarang; Ned. schip Ottolma, Ouwehand, Samarang; Eng. schip Mary, Davies, Cheribon; Duitsch schip Justitia, Nieiahr, Cheribon. . PASOEROEAN, 4 Octob. Ned. schip Soerabaia Packet, Rolff, .Nederland Ned. schip Noordzee Kanaal, Bron, Nederland; 6 Octob. Zwd •chip Hilia Auderson, Nederland; Ned. schip Paulme Constancc Eleonore, Bloem, Nederland via Patjitan; Ital. st. Madalom, Bmo, Soerabaia.
Straat Sunda doorgezeild.
Oct 5 Ned. schip St. Conrad, Graadt v. Rogg. v. Batavia n. Texel. 7 Eng. schip Adelaide, Sevffert, van C.-Eiland naar Batavia. Am. schip Hawthorne, Nazondt. van 8.-Ayres naar Orders. " Ned schip Twee Cornelissen, Boonstra, van Carditf naar " " Singapore.
In lading liggende Schepen te Pasoer.
Ned schip Profesor van der Boon Mescn, Schmeder, Nederl. Gez Gerard Pieter Servatius, de Joode, Nederl. üezagvd Cornelis Smit, Disper, Nederland; Fraser Eaton en Co l SaUtiga, Biesthorst, Nederland; Gezagvoerder. Amer " Herald, Gardemer, Nederland; van der Hart en Co. Eng ' Madras, Hamilton, Nederland; van der Hart en Co.
Vertrokken Passagiers van Batavia.
Naar SINGAPORE, met het Fransch. stoomschip Neva, kapt. Mannarino, de heeren Reiche en echtg., Ni*ix-(re»huijzen en 4 kinderen, Miesegaes. echtg. Sn 3 kinderen en gouvernante, Platon, van Gennep, mcv. Rambaldo, mcv. Jutting en 2 kindere», JSuiot, echtg. en kind. 2 kinderen, van den heer Dekking. Naar NEDERLAND, met het Ned. «Jap Ridderkerk, de heer Beek man.
Een wetenschappelijke reis door Zwitserland.
Door een medewerker der Locomotief. 11. 20 Augustus 1873. Men kan de bezoekers van Zwitserland tot drie groepen brengen. Tot de eerste cathegorie, die verreweg de grootste is, behooren zy, die er eenvoudig komen om een afwisseling te hebben in hun dagelijksch nietsdoen en om een zeker gedeelte van 't jaar niet in hunne gewone omgeving zoek ■te maken. Zy' eten en drinken goed, slapen veel, maar wandelen weinig. Anderen, die een open oog voor de kunst en voor de schoonheid van de natuur hebben en reizen om aesthetisch te genieten, maken de tweede groep uit. In den regel blijven zij niet lang op dezelfde plaats toeven en doorwandelen Zwitserland in den letterlijken zin van 't woord. Is het getal dezer bezoekers reeds niet zeer aanzienlijk, gering is het aantal van hen, die Zwitserland bereizen met een bepaald wetenschappelijk doel, die, volgens Snellen van Vollenhoven, dat land bezoeken om zich rekenschap te geven van de vorming der aardkorst eu bewijzen te vinden voor hunne veronderstellingen omtrent toestanden, duizenden of millioenen jaren geleden. Zij zijn het, die er belang in stellen, te onderzoeken welk gebergte ouder is, de Alpen of de Jura; zy' zijn het, die het zich voorstellen kunnen hoe in de tyden der wording vau ons werelddeel geheel Zwitserland eene onmetelijke zee was, uit welke de sedimenten nedersloegen, die later tot grensteekenen van perioden van eeuwen dienen zouden; hoe vervolgens uit de zee het gebergte zich verhief, hocger dan het nu bestaande, eu hoe eindelijk hier en daar de wateren zich ophoopten en rotsdammen doorbraken tn de Alpen als werden doorknaagd en van elkander gescheurd, en hoe ten slotte ook hunne toppen weder afnamen en het verbrokkelde gesteende de daleu vulde. Zulke reizigers laten de reeds eenmaal betreden paden aan de straks genoemden over en zoeken by voorkeur die streken, die hellingen, die toppen of ravijnen, waarvoor de re'zigers der eerste cathegorie een onheiligen afschuw gevoelen en welke dien der tweede, ofschoon zij die gaarne uien zouden, wat al te ver of al te gevaarlijk voorkomen; maar zij worden voor de ondergane ontberingen en doorgestane moeite rijkelijk beloond in de vermeerdering hunner geologische kennis. Gewoonlijk richt hun oog zich niet uitsluitend op het gesteente en zijne fossielen, maar tevens op de levende floTa en fauna die zij op hunne tochten ontmoeten. Tot de reizigers van de laatste groep behooren ongetwijfeld de beroemde geleerden Agassiz, (de bestrijder van 't Darwinisme), Foebes en Jöhn Tyndall. Herhaalde malen toefden zy in Zwitserland om een bepaald vraagstuk tot oplossing te brengen, 't Meeste hebben zij zich. | bezig gehouden met de beweging der gletschers na te gaan. 't Loont wel de moeite, hunne onderzoekingen hier omtrent te bestudeeren om de resultaten, waartoe zij kwamen. Het spreekt van zelf, dat gedurende de wintermaanden de gletschers met sneeuw bedekt worden. De sneeuw, die op het bovenste gedeelte valt, is in Augustns nog op verre na niet gesmolten. Maakt men in die maand een bepaald teeken in de sneeuw, dan zal men in Augustus vau 't volgende jaar het op een bepaalde diepte onder de op pervlakte terugv.nden. Een groot gedeelte van de gevallene sneeuw is door de zomerzon weg gesmolten, maar een aanzienlijk deel bly'fc over en wordt door de sneeuw van den volgenden winter bedekt. Deze zal weer voor een gedeelte smelten en wat overblijft, wordt op nieuw overdekt. Ue hoeveelheid sneeuw, die jaarlijks valt, overtreft daar dus de hoeveelheid, die smelt.
De sneeuw, die beneden valt, is in Augustus reeds lang verdwenen; toch vindt men daar stroompjes water, afkomstig van 't ijs van den gletscher, en 't is duidelijk dat aan den voet van een gletscher, de hoeveelheid van de gevallene bevroren massa geringer is dan die van de smeltende. Boven dus smelt er minder sneeuw, dan er valt, eu beueden juist omgekeerd. Ergens moet er derhalve een plaats zijn, waar de hoeveelheid vallende sneeuw nauwkeurig «reltjk is aan de hoeveelheid, die smelt. De lijn, die zulke plaatsen vereenigt, wordt de sneeuwlinie genoemd. Op vele gletsshers zy'n ze zeer duidelyk te zien (*) Wanneer nu ieder jaar eea gedeelte sneeuw ongesmoltun op 't bovenst gedeelte vaneen gletscher overbly ft, dan volgt hieruit, dat dit gedeelte jaarlyks hooger moet worden, in de veronderstelling, dat de sneeuw daar blijft liggen. Eveneens staat het vast, dat de geheele lengte van een gletscher jaarlijks kleiner moet worden, omdat er aan 't benedenst gedeelte meer sneeuw smelt, dan er bij komt. Laat jaarlyks op 't bovenst gedeelte eea paar voet sneeuw achterblijven, dan zou na verloop van eenige duizenden jaren de gletscher hooger zijn dan de Mont-Blanc. Zulk eene verhooging zal plaats hebben als de sneeuw op dezelfde plaats blijft liggen; de verhooging heeft niet plaats, dus blijft de sneeuw daar niet. Waar gaat zij dan heen? Zou het ook mogelijk zyn, dat de gansche massa zich naar beneden beweegt? Is dat 'iet geval, den komt de sneeuw, die bovea te veel valt, ten slotte beneden, om het ijs, dat. daar te veel smelt, te vervangen. Ia 't jaar 1820 kwamen drie gidsen op een noodlottige wijie op een van de Zwitsersche gletschers om 't leven Zy kwamen door het plotseling neervallen van een groote massa sneeuw (lawine) vau een in de nabijheid zy'nden berg in een groote spleet van den gletscher. Kuim 40 jaar later vond men de geraamten bij 't einde van den gletscher, verscheidene mijlen van de plaats, waar zij [gevallen waren. De spleten veranderen van maand tot maand, en dikwijls van week tot week van vorm, hetwelk zonder de beweging van de gletschers niet geschieden kan, zoo als het gebeurt. Groote steenen, die men op bepaalde plaatseu heeft zien vallen, zijn later veel lager terug gevonden. Dikwijls vindt men steenen vaa een geheel andere samenstelling ergens liggen, dan de bergen rechts en links, terwyl de lagen, waarvan zy' afkomstig zy'n, veel hooger I worden aangetroffen. Deze en andere omstandigheden maken de veronderstel-
(*) Het gedeelte van den gletscher, dat boven de sneeuwlinie ligt, wordt door de Fransenen névé, het gedeelte er onder glacter genoemd. ling: de gletschers b "££&* z- niet meer gewaagd. De eerste, die de beweging vaa de gletschers gemeten heeft, waardoor alle twijfel omtrent zijne beweging weggenomen werd, was de Zvvitschersche Professor Hugi uit ScVothurn. Hij Het op den gletscher, waaruit de Aar ontspringt een hut bouwen, zag dat zy zich verplaatste en mat hare beweging. In 3 jaar, van 1827 tot 1830, was zij 330 voet gedaald. In 1836 was zy 2354 voet verplaatst eu in 1841 vond Agassiz haar 4712 voet beneden haar eerste standplaats. In 't jaar 1840 zocht Agassiz zelf met eenige begeleiders beschutting onder een groote overhangende rots, terwijl zy' zijwanden en andere beschuttende middelen daaraan toevoegden. Omdat hij en zijne gezellen uit NeufchiUel kwamen, werd de hut nog jaren lang „Hotel des Neuf. chatelois" genoemd. Twee jaar na bare vervaardiging vond Agassiz;, dat zij 486 voet naar beneden verplaatst was.
Nauwkeurig waren deze metingen niet. Men kon er dan ook alleen maar uit besluiten, dat de gletschers zich bewegen; meer niet. Dat begreep Agassiz ook: van daar dat hij met afzonderlijk hiervoor ingerichte instrumenten eu op een geheel andere wijze op den „Benedenaargletscher" te gelijkertijd ongeveer met Professor Forbes op de „Mer de Glacé" de beweging op nieuw naging. Metingen waren reeds door Escher von der Linth op den Aletschgletscher gedaan door de beweging van houten palen, die hij iv den gletscher gedreven had, na te gaan; maar het snelle smelten had de palen omver geworpen. Om dit te verhinde-en, had Agassiz boorwerktuigen naar -zijn „Hotel" mede genomen en boorde daarmede op 6 verschillende plaatsen, die in een dwars over den Benedenaargletscher loopende rechte lijn gelegen waren, tot 10 voet diepe gaten- In die 6 gaten werden 6 palen zoo vast geplaatst, dat zij een jaar lang in den gletscher bleven. In 1842 werden de verschuivingen gemeten en het bleek Agassiz, dat de palen zich alle verplaatst hadden; echter alle niet even veel. De verschuivingen waren in de volgorde van de palen 160, 225, 269, 245, 210 en 125 voet.
Dezelfde methode volgde Prof Forbes op de Mer de Glacé en ook hij kwam tot de slotsom : dat het midden van een gletscher even als dat ran een rivier zich sneller voortbeweegt dan zijne kanten. Forbes toonde ten duidelijkste aan, dat het niet noodig was, een jaar Inoch zelfs een week te wachten om de beweging van de gletschers ie bepalen. Met een nauwkeurig ingericht instrument was hij in staat de beweging van verschillende punten van de Mer de Glacé van dag tot dag vast te stellen. Hy' verzekerde, en dit met recht, dat de beweging van een gletscher van uur tot uur aangegeven konde worden. In 1843 maakte hij zijne eerste waarnemingen bekend in een beroemd boek, dat tot titel heeft: Travels in the Alps. De waarnemingen werden docr hem voortgezet en in den vorm van brieven en verhandelingen publiek gemaakt. Later zijn deze alle vereenigd in één band, dat onder den titel van: Occasional Papers on the Theory of Glaciers in 1859 uitgegeven werd.
De metingen van Agassiz verschenen in 1847 in zy'n système glaciaire met een prachtallas van den Benedenaargletscher, dat met het boek van Fokbes zeker wel de beste bron van onze kennis van de verschijnselen der gletscherwereld is.
Ook Tyndall heeft tal van metingen gedaan en dat ook hij zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft, blijkt wel uit zyn beroemden naam. Uit hetgeen Agassiz en Forbes ons mededeelen blijkt, dat er tusschen de beweging van een gletscher en die van een rivier overeenkomst bestaat. By' beide is de beweging niet overal even snel. Aau de kanten, waar men door de wrijving deu grootsten weerstand heeft, moet de verplaatsing het minst zy'n. Uit de metingen van beide geleerden blijkt, dat deze meening met de werkelijkheid in overeenstemming is.
Tyndall heeft nog grooter overeenkomst tusschen de bewegingen van gletscher en rivier gevonden. In een stroom bezit alleen dau bet punt, dat van beide oevers even ver verwijderd is, dus 't midden, de grootste beweging, als de rivier ecu recht verloop heeft. Is zy gebogen, dan zal dit punt van de snelste beweging meer naar de bolle, dan naar de holle kant gekeerd zijn. Datzelfde heeft ook by de gletschers plaats.
Ik behoef wel niet te zeggen, dat hei Tyndall niet dan na veel moeite gelukt is dit vast te stellen. Herhaalde malen heeft hij zijn leven eu dat van zyne gidsen gewaagd. Gelukkig heeft hij nooit tol aan de natuur behoeven te betalen.
Wellicht vraagt gij: is het dan van zooveel belang dit te weten om daarvoor zijn leven over te hebben? Laat ik er u aan herinneren, dat geen verschijnsel in de natuur op zich zelf staat. Uit de beweging van de gletschers kan men tal van verschijnselen verklaren, waaraan men zonder een nauwkeurige kennis dier beweging niets had. Dat wist Tyndall, voor hy' zijn arbeid begon.
Voorloopig nemen wij afscheid van de gletschers. Misschien tchrjjf ik u naderhand nog wel iets over de ijsnaalden, spleten en 't blauwe vau een gletscher. Wilt gij al vast hiervan iets weten, lees dan het meergenoemde boekje van Tyndall, das Wasser in seinen Formen als Wolken und Flüsse, Eis und Gletscher, waarvan ik bij 't schrijven van dezen brief gebruik heb gemaakt.— tt S. K.
Verdedigingswapenen tegen een naderenden vijand.
Prof. v Pettenkofer heeft thans uitvoerig de vraag behandeld: „Wat kan men tegen de cholera doen?" Na te hebben bewezen, dat de cholera geen besmettelijke ziekte is, maar dat hare verspreiding veel meer afhangt van de samenwerking van plaatselijke tijdelijke en individuëele voorbeschiktheid, vervolgt hij: „Niemand behoeft den choleraTyder te ontwijs en, waarmede hij onder étui dak woont; zonder gevaar kau hij hem hulp verleenen." De middelen besprekende, welke ter bestrijding der cholera bestaan, is het voornamelijk zindelijkheid v m huis en lichaam, waarop hij aandringt. Wie zich tegen de cholera 0f typhus beveiligen wil, lette niet slechts op de reinheid iv de pronkkamer, maar in alle verborgen hoeken van het buis eu brenge overal regelmatig versche lucht. Voornamtflyk moet men op die plaatsen letten, waarvan de verontreiniging der lucht uitgaat, zooals secreten, riolen, zinkputten, mestvaalten, enz. De secreten moeten steeds door luchtverversching onschadelijk gemaakt, riplen door doorspoeling gezuiverd worden Afval van allerlei aard moet spoedig worden verwijderd en niet lang in vergaarbakken worden bewaard. Ware brandpunten van smetstof zijn die plaatsen, waar 't waschgoed, vuil linnen, enz., bewaard wordt. Ty'deas den duur eener epidemie doet men zeer goed, dat waschgoed :'n een zeepziedersloog te plaatsen, het na eenige uren in schoon water uit te spoelen en daarna dadelijk te drogen. Voornamelijk richt prof. v. Pettenkofer 't woord tot de huisvrouwen. Als desinfectie, middelen beveelt hij voornamelijk aan ijzervitriool en carbclzaur. Bijzondere zuivering heeft echter noodig alles wat uit cholera-hospitalen en huizen komt, want daaraan kleeft voornamelijk de besmetting Zulke voorwerpen reinigt men her best door ze in zeepziedersloog te plaatsen; wollen voorwerpen en bedveeren doet men het best, in water uit te koken, en daarna te zwavelen. Wat de lichamelijke reinheid betreft, daaromtrent beveelt prof. v. Pniet alleen aan veelvuldig wasschen met water en zeep, maar cok herhaalde verwisseling van ondergoed, hetgeen met droge baden kan worden vergeleken De kleeding moet zoo zijn, dat zij voor koude beschut, zonder de transpiratie te bemoeielijken.
Voornamelijk moeten onderlijf én voeten warm gehouden worden, liefst met Hand eu wol. Goede bedden, schoon ondergoed en goede kleeding zy'n de werkzaamste middelen tegen storing der uitwaseming. De bevoi dering hiervan door inwendige middelen moet aan geneeskundige voorschriften worden overgelaten. Om het lichaam tegen cholera te beveiligen, moet de voeding zijn matig, maar voldoende krachtig en gemakkelijk verteerbaar. Men etc in den tijd der cholera, wat altyd gesmaakt heeft en goed bekomen is en hcede zicii voor onmatigheid. Dit geldt ook voor 't drinkwater, ls het vau veel gewicht, dat de spijzen niet bedorven zijn, ook 't drinkwater moet zuiver zijn.
Zuiver drinkwater is als het voornaamste middel tegen cholera en typhns te beschouwen. Tegen diarrhee, die bij cholera zulk een voorname rol speelt, beschut men zich daor een goed gekozen voeding en kleeding. Vooral onthoude men zich van 't gebruik van alle geheime middelen, want geheime tegengiften voor cholera bestaan er niet. Wat als zoodauig aangeprezen wordt is bedrog en winstbejag.
De Schiermonnikooger Bankvereeniging.
Er zijn in de wereld menschcu wien 't meeloopt. Er zija menschen, wier behoefte aan een baantje altyd juist samenvalt met de behoefte vau andere menschei cm op de een of de andere manier aan het een of ander geholpen te worden. Er zijn jongere zoons *van groote huizen, die zoo gelukkig geboren worden, dat hun dringende behoefte aau een fatsoenlijke maatschappelijke betrekking juist ep hetzelfde oogenblik zich voordoet, als het menschdom naar een nieuwe assurantie-compagnie, of naar een honderd en zooveelste levensverzekering maatschappij of naar een algemeene spaarkas, in éen woord naar iets, waarbij een directeur en commissarissen noodig zijn, verlangend uitziet. Beiden ziju dan geholpen; de jongere zoon, die een goede betrekking krijgt, en het menschdom dat weer opnieuw sparen en assureeren kan. — Het is waar, niet iedereei is zoo gelukkig; hetgeen bewezen wordt door het groote aantal sollicitanten, dat naar elke, ook de slechtst bezoldigde staatsbetrekking hunkert, maar die sollicitanten zijn dan ook zelden zoons van „solide huizen" met uitgebreide relatiën.
Op Ijcliiermonnikoog woonde lemand, die een groot huis was, dat zaowel relatiën had uit de tyden van de Oost-Indische Compagnie als relatiën van den vorigen dag; toen die lemand bemerkte, dat zijn zoon op den leeftjjd gekomen wa 3, waarop een gelukkig geboren jongeling omziet naar een maatschappelijke betrekking, bleek tevens tot groote tevredenheid van lemand, dat er een dringende bahoefte bestond aan een Schiermonnikooger Bankvereeniging! Eigenlijk was het volkome! onbegrijpelijk, hoe die behoefte zoolang verborgen had kunnen blijven eu hoe die Schiermonnikoogers zoolang zaken hadden kunnen drijven, hoe zij hadden kunnen geboren worden, hoe zy' geleefd hadden en begraven waren zonder de tussohenkomst van de Schiermonnikooger Bankvereeniging.
De oprichting dier rinanciéele inrichting moest beschouwd worden als een weldaad voor de menschheid, en sterk in die overtuiging, werd het nieuwe instituut in Let leven geroepen, 't Was een weldaad, en men mocht er op rekenen, dat het publiek het begrijpen zou. Maar al begreep het publiek dat niet, dan nog zoude daar niet veel door verloren zijn. Het „dwingt ze om in te gaan ' zoude op het publiek worden toegepast.
Het publiek is op Schiermonnikoog slechts historisch bekend, en wel als een element der verouderde finantiekunst. De nieuwere wetenschap heeft het publiek vervangen door het syndicaat. Stel, gij wilt een bank oprichten met tien millioen kapitaal, en uw neef of uw handelsvriend in Beieren wil ook een bank in de wereld roepen met gelijk kapitaal. Hoe omslachtig is nu de cuderwetsche manier van t, erken, om met behulp van programma's en advertenticn de aandeelen der beide nieuwe ondernemingen in handen te brengen van den naar geldbelegging zoekenden rentenier! In plaats daarvan neemt gij elkanders aandeelen; gij koopt met uwe tien millioen de tien millioen van uw Beierschen neef, en omgekeerd neemt hy' de uwe. De geheele zaak loopt met gesloten beurzen af, en door die eenvoudige manipulatie hebt gy niet alleen uw geheele aandeelenkapitaal geplaatst, maar gij hebt, — 't is verwonderlijk schoon en eenvoudig! — tevens voor uw kapitaal een werkkring gevonden. Voortaan speculeert uw bank inde aandeelen van neef, en neef in de uwe. En daar gij voorloopig de eenige aandeelhouder zyt, kunt gij de noteering aan de beurs net zoo inrichten, aU gij zelf wilt, en het lijdt geen twyfel of langzamerhand zullen de renteniers en de geldbeleggers u ontdoen van hetgeen gij voorzichtig en met overleg aan de markt zult brengen.
Dit is natuurlijk het vormloozc embryo van de schoone uitvinding; in de practyk is het noodig drie of vier neven te hebben, een consortium of syndicaat vau koopers voor uwe aandeelen te vinden; zelf kunt gij dan ook weer in een consortium, anders gezegd in overleg met Beiersche, Fransche en Engelsche neven, het aandeelenkapitaal van eenige andere bank overnemen, aan welker onverwijlde opricttting ergens in de wereld behoefte mocht blijken te bestaan. Zoo wordt de oprichting van tinanciëele instituten op een gegeven oogenblik alleen eea vraag vaa relatiën, en de koers der uitgegeven aandeelen ter beurze een simpele quaestie van afspraak tussdien hen, die 't niet onvoordeelig genoegen hebben van deel te nemen in het consortium.
Later komt, veel later soms, de ware toestand voor den da"*, als het consortium uwe aandeelen aan de beurs heeft gebracht, — en uw eerste jaarverslag kan op de meerder of minder snelle plaatsing van grooten invloed zyn — later als het consortium uwe aandeelen heeft losgelaten, om zich te steken in de aandeelen van de LTslandsche Credietvereeniging of de Veieeniging tot bevordering van de rendierenteelt in Kamscliatka; dan eerst blijkt wat er waar is van de dringende ƒ behoefte der maatschappij, die zoo gelukkig samenviel /met de dringende behoefte van lemands zoon aan een deftige betrekking. Dan kan het zijn, dat de inrichting rente geeft en levensvatbaar blijkt, maar dan kan het gok zijn, dat de aandeelhouders verrast worde i door de mededeeling, dat „de toestand der Vereeniging, zooals die bij de laatste balans is geconstateerd, eea miuneljjke liquidatie zonder faillissememt wenschelijk doet zijn,"
Ook van de Sclvermonnikooger bank zal de uitkomst leeren tot welke klasse zy behoort. Voorloopig is het. grootste deel van haar aandcelenkapitaai nog in het bezit van het syndicaat. Thans kunnen wij der brave jeugd ten nutte niets anders vertellen dan wat hare allereerste geschiedenis betreft.
Hoewel de behoefte aan een Sehiermonnikoiger bank een paar jaar geleden een onbetwistbaar en daghelder feit was, zoo kostte het der directie toch eenig hoofdbreken om die behoefte nader te omschrijven Bij het stellen van het prospectus viel het niet zeer gemakkelijk om goed en dvi« delijk aan te toonen wat eigenlijk zoude verricht worden door de nieuwe Vereeniging, dat al niet reeis door andere instellingen en door particuliere bankiers werd gedaan. Gearbitrageerd werd er in Schiermonnikoog met alle mogelijke fondsen en waar, Amerikaansche spoorwegen met karrevrachten aangevoerd, voor eiken soliden wissel was teu discontaut te vinden, in een woord alle mogelijke bankierszaken werden er gedreven.
•In welke behoefte van de geldmarkt zou dan wel de nieuwe Verteniging voorzien? Scherpziende menschen hadden ontdekt, dat de aandeelen van het Verein zur erziehung junger Fischermadchen, en van de „Handelsgesellschaft zur Verwerthung des Deutschen Univeisalgeistes" uitsluitend verhandeld werden te Noiderney, terwijl Schiermonnikoog bleek de eenige markt te zijn voor de aandeelen der groote Nederlandsche Maatschappy tot het sloopeu van walvischvaarders."
Niemand had getracht die echt Nederlandsche onderneming aan de beurs te Norderney te brengen, geen bankier, geen Vereeniging had er aan gedacht de aandeelen der Visschersdochters-maatschappij een plaats te bezorgen op de Schiermonnikoogsche fondslijst. Ziedaa>* het onvergeeflijke verzuim, dat de nieuwe bank zich voornam te herstellen. Een werkelijk nuttig doel. Door vergrootiug van de markt voor de aandeelen van deze en andere even nuttige ondernemingen zon noodzakelijk de vraag vaar dezelve toenemen, de pr ij zen stijgen, en de rijzende koersen zouden boven en behalve de voldorning vau een nuttig werk te hebben verricht, de belooning vau de scherpziende ontwerpers uitmaken.
Het plan was goed, de bank was opgericht, het geplaatste kapitaal in handen der directie. Kn toen kocht zy Norderneysche fondsen in massa'r Neen, toen ontdekte zy' iets wat zij van te voren oumogelijk had kunnen weten, iets wat haar trof als een bliksemstraal uit den helderen hemel, dat de Schiermonnikooger beurs geeu handel op tyd placht te dryven, ecu omstandigheid, die misschien aan oudere, slimmere bankiershnizeu bekend wa* geweest, maar waarvan de leiders der jonge Vereeniging tot het laatste oogenblik toe totaal onbewust waren gebleven.
Deze treurige ontdekking wijzigle de plannen van de ijverige directie, en met een conlaatheid, die zeer vereerend is voor haar oordeel, besloot zy' om in plaats van, zooals zij aangekondigd had, iets anders en iets geheel by'zonders te doen en zaken te drijven met een expresselyk voor die zaken vervaardigde bank, precies te doen zooals ieder ander bankier en haar geld uit te zetten op de wijze als iedereen, die wat uit te zetten heeft dat tracht te doen door den aankoop van zoo solide mogelyke effecten, wat by' den tegenwoordigen stand van de beurs al een kunst op zichzelf i 3.
Toen de aandeelhouders het jaarverslag van de bank op een goeden morgen aan hun ontbijttafel vonden, ontdekten zy, dat zij deelgenomen hadden in een andere zaak dan zy' zich, vertrouwende op het zorgvuldig bewaarde prospectus, hadden verbeeld. Maar daar de beurs het geslacht der aandeelhouders vrij wel getemd heeft, looiden zij den Heer, dat het niet erger was, en er een winst saldo te deelen viel. Zy' verbaasden zich over de helderheid der directie, die zoo spoedig ontdekt had, dar in Nederland geen koffieboonen groeien en de tamarinde-cultuur er niet bloeien wil, en namen die opheldering aan als een voldoende verklaring waarom de bank geen tien procent winst kon uitkeeren'.
En nu wachten zij op een nieuw verslag, en ze hopen dat de aangekochte effecten niet te veel zullen dalen, dat de directie geen ontdekkingen meer zal doen van onbekende beursgewoonteu en teleurstellende climatolcgisclie eigenschappen van Nederland, maar gewone bankzaken drijven zal zonder nieuwe wegen in te slaan, die later blylcen geen wegen te zy'n, zonder een aanval ts krijgen van „Gründerkrankheit", en dat hopen wij met hen. Voor een gezonde bankierszaak is er nog wel werk te Schiermonnikoog. (Vaderland.)