Abonnementsprijs voor Indië f 15.— en voor Europa f 20.— per halfjaar, bij vooi'uitbetaling. Axlvertentiegelden behalve het zegel: voor elke ÏO woorden f 1
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 18-02-1874
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 18-02-1874
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 41
- Jaargang
- 23
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
Advertentie
De onvoorzichtige toovenaar.-Spoorweg politiek.
i. Hoe geestig is de ballade in Goethe's gedichten. De oude toovenaar is heen en de leerling wil .ich het genoegen verschaffen, de geesten ook aan zijnen wil te zien gehoorzamen. Hij wil het bad doen vullen met water en beveelt den bezemsteel in den hoek om zich op twee beehen 'te stellen en uit de rivier Water te scheppen. Hij wordt op het tooverwoord gehoorzaamd. Het water wordt aangedragen altijd door, het stijgt en stijgt hooger en hooger en dnigt eindelijk den leerling te overstelpen. Deze zoekt naar het woord der bezwering, maar hij heeft het vergeten. Hij vat de bijl op, om den bezemsteel te kloven, hij splijt hem in tweeën, maar ziet, de beide helften dragen eene dubbele hoeveelheid water aan, dat de zalen en trappen overstroomt. Eindelijk ziet de leerling den meester terugkomen: „Herr die Noth ist grosz! Die ich rief die Geister, Werd' ich nun nicht los." Maar de meester kent het tooverwoord en verwijst de bezemsteelen naar den hoek' terug. Denn ■'■ als Geister, Kuft dich nur zusemem Zwecke, Erst hervor der alte Meister".— Daaraan dacht ook bij de laatste debatten over de Nederlandsche Spoorwegbegrooting voor 1874 de heer ue JJoo van A-DÊBWEREiiT, toen hij meende dat de Minister van Binnenlandsche Zaken door zijne verklaringen omtrent de uitbreiding van het Spoorwegnet, de booze geesten van alle zijden had opgeroepen en thans te vergeefs de tooverformule zocht om ze te bezweren. De Minister antwoordde met courtoisie, dat hij geen dier geesten voor een boozen geest hield en dat hij misschien alleen maar behoefde te wanhopen aan de bezwering van den afgevaardigde uit Leeuwarden. Toch is in die vergelijking veel, zeer veel waars. De aanleg van spoorwegen is een der belangrijkste onderdeelen geworden van politiek beleid, ja, er is langzamerhand ontstaan en er heeft moeten ontstaan een spoorwegpolitiek. Dat was te voorzien, zoodra die machtige helboomen van nationale ontwikkeling steeds onmisbaarder bleken te zijn en het verlangen om ze te bezitten van meer zijden gehoord werd. Spoorwegpolitiek bestaat er, gelijk er is onderwijspolitiek, kunstpolitiek, handelspolitiek. En op al deze terreinen kunnen de geesten gemakkelijk worden opgeroepen, zoodra een enkel tooverwoord wordt uitgesproken. Maar op geen gebied is het aantal geesten zoo groot als daar, waar van den aanleg van spoorwegen sprake is. Uit alle oorden en hoeken komen ze aanzetten, op de bezemstelen der locale belangen, in de bonte kleederèn der locale inzichten gestoken, water aandragende om het bad te vullen, water dat den Minister dreigt te overstelpen. Wee hem, wanneer hij het tooverwoord der bezwering vergeten is. Hij kan de bezemstelen kloven, maar doet daarmede niets, dan het getal zijner aanvallers vermeerderen. Zal hij ze kunnen bezweren, — en hij moet het kunnen doen indien hij staatsman en Minister van Binnenlandsche zaken wezen wil, — dan moet hij „der alte Meister" zijn en de tooverwoorden kennen. Toch is er een tooverwoord, of liever er is eene categorie van meerdere tooverwoorden. Hun aantal is wel niet groot, maar er bestaat toch eenige vrijheid Vau keuze naar gelang der omstandigheden. Buiten le categorie echter is geene formule te vinden en die Categorie heet niet anders, dan die der beginselen, der *tyela. üe groote fout der spoorwegpolitiek is geweest en 18 nog: het gebrek aan beginselen, het gemis aan een Vast stelsel. . .Het is daarmede gegaan, gelijk het met zoovele nieuwe maatschappelijke toestanden gaat, welker ontkend gewicht voor de toekomst in den aanvang niet genoeg wordt overzien. Serst heeft men der Hollandsche Spoor wegmaatschap- jJ ha»r hoofdlijn laten leggen van 1837 tot 1847. werd bij Koninklijk Besluit in 1838 de rucnte geldleening uitgeschreven, waaruit de Spoord g van Amsterdam naar Arnhem zoude moeten worbeh aaUgele.d. doch waarvan zooveel geld voor de tijd°eftea Van dea oorlogstoestand in het noodlottig Perk der volharding gebruikt is. Toen werd in 1845 de concessie voor die lijn aan de Eijnspoorwegmaatschappij overgedragen. Ka dien tijd stilstand en strijd. Aanleg door particulieren of aanleg door den staat, dat was de groote vraag, eene vraag, welke, voor een deel althans, ten voordeele van de Staatsspoorwegen in 1860 is beslist. Toen volgde eenige rust, maar natuurlijk slechts tijdelijk. Alle plaatsen, die buiten het aangelegd net gelegen waren, begonnen naar de voordcelen dier weldadige middelen van verkeer te'verlangen en de afgevaardigden ter Tweede Kamer kregen stilzwijgend de opdracht mede, om op den Minister van Binnenlandsche zaken storm te loopen. Dat was de bloeitijd der booze geesten, van welke de heer de 800 sprak. Met eene spoorwegbelofte konde een Minister veel gedaan krijgen, konde een sluw Minister zich vijanden en vrienden maken. Dit was de aanval aan de eene zijde. Aan de andere was het de zwerm der aanvragen van concessie voor allerlei mogelijke en onmogelijke lijnen, van allerlei solide en insolide aanvragers. Daar werd in concessiën gehandeld, zelfs geschwindeld en menigeen die eenen zijner bekenden plotseling iv een concessieaanvrager veranderd zag en dezen zijne verbazing over diens plannen toonde,; werd beantwoord met een, gebaar waaruit hij moest lezen: vriend, meent gij dan dat ik er aan denk, ooit die lijn te zullen exploiteeren: Het is immers slechts eene concessie waaraan ik iets verdienen kan. Stormloopen düs, hier met aanvragen om lijnen van wege den staat te ontvangen, ginds met aanvragen, oei particuliere lijnen te mogen aanleggen. Dat alles was het gevolg van het ontbreken eener stelselmatige spoorwegpolitiek, van het vruchteloos zoeken naar het tooverwoord. Gelukkig is men tegenwoordig op den goeden weg, d. w. z.: men ziet de noodzakelijkheid van het bezit eener vaste politiek in en tracht de formulen te vinden. Het wordt ook tijd. De verwarring breidt zich uit. Het wordt te meer tijd, omdat ook het werk der Indische spoorwegen zal moeten worden ter hand genomen. Al zijn de toestanden daar anders, al is eene spoorwegpolitiek voor een land, dat nog bijna geene lijnen bezit, noodwendig eene andere dan voor een land waar men met een bestaand net, dikwijls een net zonder stelsel, rekening moet houden, toch kan de ervaring in het moederland opgedaan, voor Indië haar nut hebben, toch kan voor Indie de voortgang der denkbeelden omtrent spoorwegpolitiek in Nederland niet onverschillig wezen. De eerste vraag dezer politiek is: aanleg van wege den staat of van wege particulieren? Schooner is de deugd van het laatste dezer beide stelsels niet uitgedrukt dan in de eigenaardige woorden van Thorbecke, welke deze onveranderlijke bewonderaar van het particulier initiatief een paar jaren geleden toevoegde aan een der Kamerleden, die hem voor particuliere spoorweg-concessicn subsidie vroeg : „De afgevaardigde herinnere zich, dat de Minister altijd nog meer gestreefd heeft naar opbeuring van den ondernemingsgeest van particulieren, des noods door ondersteuning met publieke geldelijke hulp, dan naar aanleg met staatsgeld van groote publieke werken. De kracht, die wij aldus wekken, is honderdmaal grooter dan het nut, dat de grootste publieke werken, die ook de despoot in staat is te schenken, kunnen stichten. Men zal mij in dat opzicht, is de tijd tot handelen gekomen, op de oude plaats in de oude gezindheid vinden". Prachtig gedacht, bijna nog prachtiger gezegd. Men weet, hoeveel de heer Thorbecke te allen tijde verwachtte van de macht van het particulier initiatief. Men weet, dat hij de vaan van dit regeeringsbeginsel altijd omhoog hield en zelfs voor de vlekken op die vaan de oogen somtijds niet geopend had. Hij is dan ook het verwijt van doctrinarisme niet geheel ontgaan. Of is het niet doctrinair, in zoo algemeenen zin aldus te spreken ? "N ordt door die particuliere ondernemingen altijd een kracht gewekt, hondermaal grooter, dan het nut der grootste publieke werken? Ach lieve goden, let op de praktijk. Ja, daar wordt beproefd en nog weer beproefd, daar wordt met „Schwung" begonnen, maar hoe dikwijls verdooft niet de lust en volgt op de actie de teruggang? Tegenspoed sterkt krachtige zielen, maar zielen, die opwekking noodig hebben om krachtig te worden, gaan zoo licht bij tegenspoed onder. Doch, daar is meer. Of moet men het oog sluiten voor de zedelijke irritatie en daarop gevolgde verslapping welke zoo menigmaal uit particuliere ondernemingen van groote openbare werken voortvloeit ? Zijn a| die menigmaal op zeer zwakke grondslagen gevestigde niruelooze vennootschappen van zooveel zegen, van een zoo gezond makenden invloed voor de maatschappij? Natuurlijk bedoelen wij hiermede niot, ter wille van die misen in den actiënhaudel, het groot nut van dezen vorm van kapitaalverzameling te miskennen. Wie zoude zoo dwaas zijn? Maar wij willen wel op dien grond waarschuwen tegen die algemeene hoogschatting van de particuliere nijverheid. Eindelijk. Wat al gesukkel, wat al getob bij zoo menig werk. Wat al uitstel op uitstel in het tot stand komen van hetgeen men beoogde. Al is het dan ook waar, dat de opwekking der particuliere werkzaamheid groote kracht in het leven roept, openen dan de openbare werken zelve niet nieuwe wegen voor de ontwikkeling van nieuwe kracht ? Neen, inderdaad, indien men bedenkt dat bij het overlaten aan particuliere werkzaamheid zoo menig werk nooit tot stand komt, indien men bedenkt van hoe groot, van hoe onmetelijk nut in de verste toekomst die werken zelve zijn, dan zullen er toch gevallen moeten komen, waarin men met volle overtuiging zegt: welnu, laat die particuliere •werkzaamheid de inwendige kracht van een volk ook nog zoo' verhoogen, wij willen op haar niet langer wachten. Geef ons in Godsnaam het kanaal, den spoorweg, de stoom vaart, wij kunnen er niet buiten. En dan sprak Mr. Thorbecke nog van „des*-noods door ondersteuning met publieke geldelijke huip." Bes noods. Als het dan wezenlijk niet anders kan, welnu dan moet wel al zuchtende iets van de doctrine worden opgeoil'erd, dan des noods. Waarom iv ieder geval niet des gevorderd. Heeft niet de ervaring genoeg bewezen, voor hoevele werken de particuliere nijverheid zonder staatshulp machteloos is? Waarom dan niet gezegd, zelfs bij de leer van het „laissez-faire", dat men toch met staatshulp zal aansnellen zoodra zij blijkt noodig te zijn. Goed, laat men als geneesheer veel meer verwachten van de werking der natuur, dan van al die geneesmiddelen, maar laat men dan toch niet tot stelsel nemen, om eerst op het sterfbed de kunst ter hulp te roepen. Daarom, onder het bewonderen van Thorbecke's prachtige gedachten en woordeu, verliezen wij geen oogenblik onze overtuiging, dat voor zeer vele openbare werken de vrijgelaten particuliere nijverheid niet de rots der hoop wezen mag. Dit geldt in de eerste plaats voor spoorwegen.—
Ingezonden Stukken. Repliek.
iii de Locomotief No. 36 wordt een der Recherche ambtenaren, — de Heer H. — beschuldigd, van een, naar Uatavia vertrekkend passagier, de uitgaande rechten le heb ben ontvangen op „geslacht." Dere beschuldiging is onjuist. De zpak is deze: De Heer Mr. P. die met de Koningin Jer Nederlanden naar Batavia is vertrokken, deelde den Becherche ambtenaar H. mede, hij, Mr. P., oDder z\jne bagage, 3 flesschen geslacht had, echter niet gedekt door eenig consent. De Heer H. antwoordde hierop, dat voor den uitvoer van dat geslacht geen consent noodig was; echter wel voor den invoer te Batavia en Mr. P., ter voorkoming ?an oponthoud op die plaats beter had gedaan, meerbedoeld geslacht door een consent te dekken. an een aanhouden der bagage was geen sprake. Heer Mr. P. overhandigde daarop den Recherche ambtenaar H. een rijksdaalder, met verzoek, die te willen wisselen, ten einde den karrevoerder te kunnen betalen; aan welk verzoek door den Heer H. werd voldaan. Berichtgever heefc stellig die wisseliag voor „betaling"' aangezien en daardoor een grove misvatting begaan.—
Samarang. Maanstand gedurende Februari 1874.
Eerste Kwartier 28
POSTKANTOOR SAMARANG. Engelsche MAIL.
Vil Bativia, Miimtok, Riouw en Senoapoke. In de maand Februari „ „ 13 en 27 . . Maart „ . 13 en 27 Het uur van «luiting it iteedt dei namiddagi te 5 ore. Intuwchen wordt aan belanghebbenden vrijgelaten, ook op andere dagen hnnne brieven aan het po.tkantoor te doen beiorgen. De doonending van hier heeft «teed» plaat» per eerit vertrekkende po»t. S-_a«a_q, den 30 December 187Ï. De Postmeester. H. KLERKS.
Van verschillende kanten hooren we nog personen klagen over den langen t«d dat ze moeten wachten eer de hun van het Gouvernement competeerende gelden uitgekeerd worden. Zoo loopen hier enkele personen geheel broodeloos en hebben moeite aan den kost te komen, terwijl het Gouvernement hun nog belangrijke sommen schuldig is. Wanneer zal di_ toestand toch veranderen? (Soer. Hand.) Postkantoor-Spaarbanken. Aan het slot van een zeer belangrijk overzicht van het Spaarbankwezen van 18GC tot 1870, in het Staatk. en Staath. Jaarboekje zegt de heer Fokker, (pag. 438): „Vergelijkt men den gescheUten toestand van het Spaarbankwezen met dien in 1850 (*), dan blijkt, dat het getal der bewaargevers en het bedrag van dezer tegoed verdrievoudigd is, in de verloopen 20 jaren j doch dat het aantal Spaarbanken, in 1850 nog zóó gering, zelfs niet verdubbeld is. 118 Spaarbanken in 1850; 206 in 1870. De cijfers van 91,500 bewaargevers met een tegoed van ongeveer ƒ 12,000,000, zyn voorzeker aanzienlijk te noemen; maar zy zouden, biuncn betrekkelijk wtinige jaren het dubbel kunnen bedragen, wanneer in iedere gemeente (in Friesland in ieder dorp) eene Spaarbank werd aangetroffen, waar de minvermogenden dagelijks gelegenheid hadden hunne spaarpenningen in veiligheid te brengen. Doch deze gelegenheid ontbreekt voor 2 millioen van de %x/x millioen Nederlanders j en dat het initiatief van particulieren niet bij machte is in het ontbrekende te voorzien, in ieder geval veel te langzaam werkt, bewijst de ervaring van een halve eeuw. Alleen de Staat zou het kunnen doen, door de postkantoren dienstbaar te maken aan dit volksbelang by uitnemendheid.
Is de regeering verantwoord, wanneer zy, dat wetende, zich van bemoeiing onthoudt?"
(*) Zie het Spaarbankwezen in Europa enz. bl. 38 4. en 46 (Middelburg 1853.)
Een strike in den tijd der Komeinen. W;j willan onder dezen titel niet spreken van den strijd tusschen de Plebeyers en Patriciërs in het oude Kome, die Menenius Agrippa beslechtte door den bekenden fabel van „de maag en de leden", ofschoon die strijd ook een strike in optima forma kan genoemd worden; waarop wij willen wijzen is op een ander voorval, dat de oude spreuk: „er is niets nieuws onder de zon," in betrekking tot de tegenwoordige strikes, bewaarheidt.
In het jaar 309 v. Chr. staakten nl. de stadspij peis van het oude Kome het werk, en wel, ofschoon door een list teleurgesteld, toch met den besten uitslag. Living nwMt daaromtrent 't volgende: De stadspijpers, die hoofdzakelijk de muziek bii od dienstige plechtigheden uitvoerden, hadden van oudsher ï
recht in den tempel van Jupiter een fesstmaaltijd te houden. Toen de censoren dit gebruik afschaften, trokken al de stadspypers naar het 3 mijlen verder gelegen Tibur en brachten daardoor de Komeinsche priesters in geen geringe verlegenheid. Dientengevolge zond de Senaat afgezanten naar de Tiburtynen, opdat deze de pijpers bewegen zouden terug te keeren. Daar geen overredingskunst baatte, namen zij hun toevlucht tot list. Zij trokken partij van den bekenden do:st der muziekanteu en gaven hun in alle vriendschap zooveel wijn, dat zij 't niet bemerkten toen zjj iv een wagen geladen en naar Rome terug werden gebracht, Men was in Kome zoo verheugd de vluchtelingen weder binnen de muren te zien, dat de tempelmaaltijd weder gegeven werd. De muziekanten hervatten toen het werk.
Heden den 18 Februari is het juist een jaar geleden, dat di resident I.ammers van Toorenburg door de overname van het bestuur over dit gewest, een einde maakte aan den treurigen toestand waarin een vijfjarige regeering van enertie en persoonlijk genotbejag, deze residentie had o-ebracht. Vele zijn reeds de bewijzen dat in dien korten t\jd, door ijrer en zaakkennis belangrijke veibeteringen in dien achterlijken toestand konden worden gebracht, en vooral de afdeeling Demak zal dankbaar op dat afgeloopen jaar terugzien, terwijl hare bevolking met gerustheid de toekomst te gemoet kan »aan. Van af den 18 Februari des vorige jaars toch dateert het be Moge dit gewest nog lang zulk een hoofd van bestuur; de regeering nog lang zulk een ambtenaar bezitten.— Morgen, de verjaardag des Konings, zal door ons tegenwoordig klein garnizoen groote para ie worden gehouden, aan welke het bataillon schuttery zal deelnemen. De plechtigheid zal plaats hebben op den weg naar Bodjong vóór het hospitaal. ___________ Naar wij vernemen heeft de directeur der openbare werken, Jhr. van Baders, het plan om met verlof naar Nederland te gaan, en zou gedurende zyne afwezigheid de heer de Bruijn, oud-directeur, aan het hoofd dier directie optreden. Laatstgenoemde, die thans te Demak is, veitrekt den 22 dezer naar Batavia. Volgens een hier loopend gerucht is de majoor commandant der artillerie iv de 3e militaire afdteling, plotseling door krankzinnigheid aangetast. Eene baboe die by eene Arabische familie diende, maakte zich gister meester van een paar fraaie gouden armbanden, wendde toen het doen van eene commissii buitenshuis voor en kwam niet meer terug. In de wetenschap dat hare familie te Demak woont en veronderstellende dat zy derwaarts zal getrokken zijn, is heden morgen een zendeling van den bestolen Arabier met een poiitieoppasser daarheen gewandeld om de dievegge op te sporen. In de kampong Klirissan woont een Javaan, Karsidin geheeten, die geeneilej bekende broodwinning bjj de hand heeft en over dag niet wei kt maar veelal dien tyd te huis op de balé-balü doorbrengt, 's Nachts echter is hy zelden te huis, zonder dat hy ooit aan iemand mededeelt waar bij zich dan ophoudt. Zijne buren zy'_ van meening dat hy dan op roof uit is en daar dit denkbeeld de waarschijnlijkheid voor zich heeft, brengen wjj hem en zyn huis onder de aandacht der politie. Het muziekcokps der plaatselijke schutterij verloor dezer da^en door den dood een zijner uitmuntendste leden, die, zooals' gemeenlyk by kunstenaars het geval is, eene onverzorgde familie achterlaat, bestaande uit de weduwe en zes kinderen. Ter tegemoetkoming in den nood dezer betrekkingen, hebben zijne voormalige kameraden besloten eene extra-muziekuitvoering te geven in den kobpel der sociëteit, op een nader te bepalen avond, by' welke gelegenheid gelden zullen worden ingezameld, die der weduwe ter hand zullen komen. Inmiddels wolden iateekenly'sten aangeboden aan de bekende amateurs van muziek en societeitsleden, op welke zeker, in aanmerking genomen, den zoo dikwijls gebleken goeden zin van Samarangs bewoners waar het hulp verkenen geldt, voor een goed bedrag zal worden geteekend. Pee telegraaf werd hier heden het bericht ontvangen dat de heer J. J. van .chbeven is benoemd tot president van de factorij der Ned. Handelmaatschappij te Batavia, ter vervanging van wylen den heer J. L. van Gennep. De Handelsvereeniging ontving van twee firma's te dezer plaatse kennis dat dezen door rotaris Ktabbe laten protesteeren tegen de agenten van het stoomschip Madura, kapt. B. Ordeman, wegens het lossen uit de prauwen van beschadigde goederen, zonder voorafgaande kennisgave tot het houden der vereischte expertise. Uit japara meldt men ons dat het ten gevolge der groote waakzaamheid door de di-naren van den opiumpachter aan den dag gelegd, tegenwoordig voor de smokkelaars moeielijk is om hunne sluikwaar aan den wal te brengen. Eene met opium geladen prauw, die een aantal weken ter buitenreede aldaar gereed lag om zyne lading binnen te brengen, is herhaaldelijk naar zee terug moeten keeren, omdat het met de smokkelaars op den wal afgesproken teeken dat de kust veilig was, niet werd gegeven. Het vaartuig is nu eindelijk verzeild en zal waarschynlyk te Bembang of elders zijn inhoud lossen.
Een vraag aan den Resident van Soeracarta.
Bij artikel 8 (Staatsblad 1873 No. 105) is bepaald, da* gedurende het jaar 1874 voor Soeracarta worden toegestaan 120 verkoopplaatsen van opium. Bij de verpachting van het recht tot den verkoop van opium op Java en Madura, voor de residentie Soeracarta, te Samarang op den 24 November 1873 gehouden, is door den Besident van Soeracarta, den Heer Keuciienius, bepaald, "at gedurende het jaar 1874 in de residentie onder ztfn beheer slechts zullen bestaan vijf plaatsen voor de bereiding van opium. In strijd daarmede bestaan er op dit oogenblik in de residentie Soeracarta 243 (zegge) twee honderd drie en veertig verkoop- en bereidingsplaatsen, en plaatsen alwaar aaa het algemeen gelegenheid gegeven wordt om medegebrachte opium te verbruiken.
Onder het getal van 243 plaatsen zjjn nog niet begrepen de onwettige verkoopplaatsen welke bestaan te Kotta Solo, Delangoe, Tanian, Sragen, Salam, Djoewangie en Ngampel, omtrent welke plaatsen nadere opgave zal worden gedaan. De 1 23 onwettige verkoop- en bereidingaptaa'seu bestaan 1» Bekonang 4 Gawok 7 Padan 2S Djatienom 6 Klatten 18 Tankisan 13 Semboeian 25 Kedoewang 11 Karaug-Pandan 8 Karang-Anj ar 4 Kalitan 7 Boiolalie 2 123 Bij artikel 5 alinea 5 en 6 (Staatsblad 1869 No. 81) is bepaald: „Verkoop van opium op plaatsen welke niet zijn toegestaan is verboden, op de straffen b\j artikel 26 vastgesteld. „Met zoodanige onwettige verkoopplaatsen van opium worden gelijkgesteld alle plaatsen, waar, buiten machtiging van het hoofd van gewestelijk bestuur, aan het algemeen gelegenheid gegeven wordt om mede gebrachte opium te verbruiken." Bü art. 20 is bepaald: da: alle overtredingen der bepalingea bij het reglement gemaakt, waarop geene bijzondere straffen _ijn vastgesteld, worden gestraft met eene boete van /"1000 tot f 10.000 voor elke hoeveelheid van honderd katties opium of daar beneden, waarmede de overtreding is gepleegd en flO'j voor elk katie meer, on bovendien met gevangenis, de eerste maal: \oor den tijd van eene maand tot drie jaren en, bij herhaling: voor den t.jjd van drie maanden tot vjjf jaren. Draagt de Resident van Soeracarta, de Heer Keuchenius, kennis van bovenvermelde onwettige handelingen?