voor het laatste kwartaal van dit jaar, ontvangen, volgens gewoonte, DE LOCOMOTIEF van 15 September tot 1 October GRATIS. ABONNEMENTEN voor de g e h e e 1 e maand September en de volgende drie maanden zijn niet te verkrijgen DE GROOT, KOLFF en Co.
De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- 01-10-1874
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- De locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad
- Datum
- 01-10-1874
- Editie
- Dag
- Uitgever
- De Groot, Kolff & Co
- Plaats van uitgave
- Semarang
- PPN
- 852209738
- Verschijningsperiode
- 1863-1956
- Periode gedigitaliseerd
- 1863-1903 / 1947-1956
- Verspreidingsgebied
- Nederlands-Indië / Indonesië
- Herkomst
- KB C 76
- Nummer
- 229
- Jaargang
- 23
- Toegevoegd in Delpher
- 18-11-2014
Nieuwe Abonné's
De verhouding van de zoogenaamde Grouvernements koffietuinen tot de schatkist.
IV. Het woord „loon", gewoonlijk gebezigd in den zin van betaling voor gehuurden arbeid, wordt door velen ook gebezigd ten aanzien der vergoeding van arbeid, die op last van den Staat voor zijne rekening wordt verricht. Zoo wordt de betaling van den arbeid, die ten behoeve der suikercultuur wordt gevorderd, plantloon genoemd, en zoo is gezegd, dat het loon, door de bevolking bij de koffiecultuur verdiend, te laag is. De Heer van Dedem is van meening, dat een gebruik van het woord „loon" hier niet in den rechtstoestand past, gelijk hij dien opvat.
Volgens Staatsblad 1833 No. 7 ziet de schrijver in de verplichte teelt van koffie in zooverre geen verschil met de vrije teelt van dat of van andere producten door den inlander, dat zij geacht wordt te geschieden voor rekening van den inlandschen voortbrenger. De staat kent zich alleen de landrente toe. Met dien rechtstoestand acht de Heer van Dedem volkomen bestaanbaar de bepaling, dat alle landrenteplichtige koffie aan den Staat moet worden geleverd, eene bepaling zoowel toepasselijk op het product der boomen, die op last van den Staat, als van die, welke uit eigen beweging door den inlander zijn geplant. Immers die bepaling laat de koffie eigendom van den planter tot aan de levering. In de verordening, waarbij de verplichte levering is ingevoerd, wordt de landrenteplichtige koffie uitdrukkelijk gesteld tegenover de koffie „welke voor rekening van het gouvernement geteeld wordt" (in enkele residentiën, waar de voortbrenging in bijzondere omstandigheden plaats had, werd dit geacht te geschieden), en wordt ten aanzien van eerstbedoelde gezegd, dat de ambtenaren zullen toezien, «dat de planter den bepaalden prijs voor 'zijne koffie erlange." Bij alle latere verordeningen is die rechtstoestand gehandhaafd, is van het beginsel uitgegaan, dat de betaling, die bij de levering der koffie werd toegezegd, geschiedde voor het product, niet voor den factor der productie, arbeid. Hetgeen de planter, aan de verplichte levering voldoende, te vorderen heeft, is dus niet verschuldigd arbeidsloon, maar schadeloosstelling voor het voorwerp, waarvan de Staat hem den eigendom on.tr *nnnvummnawÊÊea^mmmmmMttnsaÊmmmmm ' mimmmutnj(tiiMmmm*tt>i neemt, evenals b. v. voor den voortbrenger van tabak in Frankrijk, die tengevolge der regie zijn product aan den Staat moet afstaan, het geval is. Het eenige verschil is, dat op Java de Staat zijne schuld verrekent met hetgeen hij van den planter te vorderen heeft. Die verrekening kan natuurlijk in den rechtstoestand geene verandering brengen.
Met die wijze van opvatting der positie van den planter tegenover den citaat, dringt zich van zelf de vraag op: waarop heeft de koffieplanter aanspraak?
Bij de beantwoording van die vraag, moet op den voorgrond staan, dat aan dengene. die op laat van den Staat woesten grond aan de koffieteelt dienstbaar maakt, hetzelfde recht op dien grond is toegekend als door vrijwillige ontginning wordt verkregen; aan hem, die op last van den Staat een koffieboon, plant, hetzelfde recht op de vruchten daarvan als uit vrije teelt op de daardoor voortgebrachte producten voortvloeit. Zóó heeft blijkbaar de wet de gevolgen van de verplichte koffieteelt willen regelen.
De verordening in Staatsblad 1833 no. 7 wees aan den op last van den Staat voor de koffieteelt ontgonnen grond eene plaats onder den landrenteplichtigen grond aan, toen ds landrenteplichtigheid als eene privaatrechtelijke verhouding tusschen den daaraan onderworpen grond en deD Staat werd beschouwd Volgens de verordening in Staatsblad 1816 no. 5 was namelijk de landrente de huur, die aan den Staat als eigenaar van den grond was verschuldigd. In de regeeringsreglementen van 1834 en 1836 vindt men die opvatting nog uitdrukkelijk gehuldigd. Geen twijfel dus, of toen werd de rechtstoestand van den op last van den Staat en den vrijwillig ontgonnen grond dezelfde geacht. Later is de opvatting, dat het recht van den bezitter op den vrijwillig ontgonnen grond als huurrecht moest worden beschouwd, verlaten. Bij de landrenteverordening, welke die vau 1819 vervangen heeft, in de Stbl. 1872 no. 66 en -219 a afgekondigd, i. datzelfde recht als zakelijk recht erkend. Doch ook toen is Je wet getrouw gebleven aan de leer, dat de op last van den Staat aan de koffieteelt dienstbaar gemaakte woeste grond in denzelfden rechtstoestand als de vrijwillig ontgonnen grond verkeert. Bedoelde erkenning van een zakelijk recht strekt zich ook tot eerstgemelde' uit. Beide zijn bij voortduring aan dezelfde lasten tegenover den Staat onderworpen gebleven. Wat de vruchten der op last van den Staat geplante boomen betreft, daarop is aan den planter, hetzelfde recht toegekend als uit vrije teelt op de producten daarvan voortvloeit. De verplichte koffieteelt toch wordt, volgens de wet, voor rekening van den planter gedreven. Tegenover de opbrengst daarvan zijn aan den Staat geen andere aanspraken toegekend dan die op de lasten, waaraan de grond ook bij vrije teelt onderworpen is, zijn gebouwd. Alleen op één bijzondere bepaling valt te letten. Art. 56 R. E. schrijft voor: „dat de belooning der betrokken inlanders, met vermijding van schadelijke opdrijving, zoodanig zij, dat de gouvernementscultures hun, bij gelijken arbeid, ten minste gelijke voordcelen opleveren als de vrije teelt."
Doch die maatstaf heeft geen alsolute, heeft alleen mammmßimatssmmmmßß^immnaaaimmmmaimmÊmtÊmmmtiÊmaammm^y* een relative beteekenis. Hoeveel de vrije teelt opbrengt, hangt weder geheel af vau de lasten, waardoor de Staat die treft. Bovendien, die maatstaf wijst alleeü aan wat de wet, en dan nog slechts als minimum toekent, niet wat het recht, in Indië zoo dikwerf aan bestaande wetten vreemd, moet doen toewijzen.
De Heer van Dedem is de meening toegedaan, dat de Staat recht heeft om overal datgene te vorderen, wat de, staathuishoudkunde grondrente noemt, tenware bijzondere aanspraken hem dit recbt ontnemen. Dat recht brengt ten aanzien van de koffietuinen, die op woesten grond zijn aangelegd, mede, om te heffen wat die tuinen meer opbrengen dan in den bestaanden oeconoraischen toestand als vergoeding is te beschouwen van den arbeid en het kapitaal, die aan de voortbrenging der koffie dienstbaar zijn gemaakt, met inbegrip natuurlijk van hetgeen aan den grond tot toebereiding voor die teelt werd gedaan. Landbouw, niet beter dan gebruikelijk is, heeft op niets meer dan op de gewone vergoeding aanspraak. Waar het gewone peil wordt overtroffen, moet den planter bovendien worden gelaten wat aan zijn meerder beleid en vlijt te danken is. Acht de Staat in het algemeen belang aanmoediging van de teelt der koffie boven die van andere producten raadzaam, dan is hij, geroepen om het algemeen belang te bevorderen, natuurlijk gerechtigd tot dat einde afstand van een deel der grondrente te doen, hetgeen in den vorm van verlichting der grondlasten geschieden kan.
De quaestie, hoe het best kan worden bereikt, dat overal aan den Staat en den planter het hun toekomende wordt verzekerd, wordt thans door den Heer van Dedem overwogen. De tegenwoordige regeling, die de opbrengst van den grond verdeelt door toewijzing aan den Staat van het product, aan den planter van een prijs beneden de marktwaarde, kan daartoe niet leiden. Niet alleen kan daarbij de planter niet het loon van buitengewonen ijver en beleid ontvangen, maar ook de uiteenloopende productie, tengevolge van verschil in geaardheid en vruchtbaarheid van den grond, en van den afstand, die de woning des planters van zijne tuinen scheidt, maakt langs dien weg eene billijke belooning van den arbeid onmogelijk.
De door den minister Fransen van de Putte bij de toelichting der Indische begrooting van 1874 geuite meening, dat, zoo de prijs der koffie tot ƒ 15 per picol wordt verhoogd, de verplichte teelt, overal waar die bestaat, — enkele in exceptioneel-ongunstige omstandigheden verkeerende tuinen uitgezonderd,—waarschijnlijk in volkscultuur zou overgaan, is, met het oog op de uitkomsten der koffie- enquête, niet van optimisme vrij te pleiten. Maar zelfs aangenomen, dat de stelling houdbaar is, dan kan, tegen dien prijs, de planter geen voldoenden prikkel vinden om. naar verhoogde productie te streven. Stel b. v., dat 3 picols bouw meer te verkrijgen zijn met ƒ25 productiekosten, en dat de marktprijs der koffie f 40 bedraagt, dan zouden die drie picols de zuivere opbrengst van den grond met 3 X (ƒ 40—25) =ƒ 45 doen stijgen; wordt echter den planter slechts f 15 betaald, dan zou hij daarbij 3X (/ 25—15) =ƒ 30 verliezen.
Bovendien komt het meermalen voor, dat de te lage prijs er toe noopt, om een deel van de vruchten der extensive cultuur te doen verloren gaan. De koffie rijpt, zooals bekend is, zeer ongelijkmatig, zoodat vóór het begin of na afloop van den grooten pluk de telkens rijpende boonen met zorg moeten worden verzameld, wil men geen aanmerkelijk verlies lijden. Is de prijs, voor de koffie betaald, onvoldoende om den daaraan besteden arbeid behoorlijk te beloonen, dan laat de planter die eerst en laatst rijpende boonen eenvoudig verdrogen.
Nu is het waar, dat men heeft getracht door dwang, en niet geheel zonder vrucht, dit nadeelig gevolg voor de productie te keeren. Het valt niet te ontkennen, dat b. v. op de grootte van een koffieoogst, waar volkscultuur wordt gevonden, dikwerf niet zonder invloed bleef de klem, waarmede het bestuur, waar de drijfveer van het eigenbelang bij den pluk en het inzamelen der vrachten ophield t« werken, een andere drijfveer daarvoor in de plaats wist te stellen.
Die invloed worde echter niet overschat. De tijd is lang voorbij, toen men op Java van dwang meer dan gebrekkige uitkomsten verwachtte. Hoeveel ook ddlr de prikkel van bet eigenbelang vermag, kan o. a. de ondervinding, door de particuliere ondernemingen opgedaan, leeren. Meer en meer wordt er daar naar gestreefd, den arbeider zooveel mogelijk bij de uitkomsten vau zijn arbeid te interesseeren. Daarin wordt meer en meer het heil van elke onderneming gezien. Indien de Hr. van Dedem er op aandringt, om het tegenwoordige stelsel der koffie-cultuur door een zoodanig te vervangen, waarbij de Staat zijn aandeel in eene vaste grondbelasting geniet, dan acht bij het daarom nog niet wenschelijk, om den planter onbeperkte beschikking over het product te laten. Hij vreest daarvan zekere nadeelen, waartegen de voordcelen van zijn stelsel, hoe groot ook,, wellicht niet zouden kunnen opwegen. Er worden onder de inlanders veel slechte financiers aangetroffen; velen hunner hebben groote neiging tot hetgeen de Franschen noemen „manger son blé en herbe," tot disconteering, onder den invloed van oogenblikkelijke begeerten, van toekomstige baten, hoe groot het gevraagde disconto ook zij. Aan personeu, genegen om daarmede hun voordeel te doen, ontbreekt het zelden, en de opium is daarbij een gereede bondgenoot. Bovendien acht Schr. de omstandigheid, dat hetgeen aan % den Staat zou moeten betaald worden, door de handen van den planter zou gaan, eene zeer bedenkelijke zijde heeft.
Met de door den Hr. v. Dedem verlangde regeling acht hij eene verplichte levering van alle koffie aan den Staat tegen marktwaarde — die periodiek voor een bepaalden tijd zou moeten worden vastgesteld — volstrekt niet in strijd. Om daarbij echter de. bovengenoemde nadeelen te vermijden, zou de planter zelf het product moeten afleveren. — Wel wordt erkend, dat een verbod tot alle verkoop van koffie aan gewichtige bedenkingen onderhevig is, nu er reeds een hahdel in dit product ontstaan is,- die ftie* ztte&èt ongerief gestoord zou kunnen worden, doch Sohr. geeft daarom in overweging te bepalen, dat de grondlaeten tegen marktprijs in koffie zullen worden voldaan, met verbod aan den planter om' de daartoe benoodigde hoeveelheid te vervreemden.
Ten slotte erkent de Hr. v. Dedem, dat het beheer der inkomsten, welke de Staat van de koffieteelt trekt, bij de door hem voorgestelde regeling omslachtiger zou worden, dan thans het geval is, doch is van meening, dat dit bezwaar, waar zulke groote algemeene belangen op het spel staan, niet overwegend te noemen is.—
Feuilleton. De man zijner vrouw.
11. Daar verscheen op zekeren dag Norbert Allendorf. Zij liet van schrik de Chineesche borden vallen, die zjj in de hand had. Zjj ontmoetten elkaar alleen in de eetkamer.
„Mejuffer Hermine?", had hij gezegd. Zrj knikte en _ag hem bijna treurig in 't gelaat, 't Waren nog diezelfde opene, fijne trekken, maar de genietin_e_ eener vroolijke jeugd hadden wel eenigszins hare spoï«n achtergelaten. Een min of neer bitter lachje speelde om zyn mc.ud. Zg zag hem in de schoone bruine oogen, en ook de kleine knevel, dien hij thans droeg, ontsnapte niet aan hare aandacht.
En hrj, hoe zag hrj haar aanl Als kind had hij haar verlaten, eu thans stond zij daar als eene bloeiende jonkvrouw voor hem. Hare groote blauwe oogen waren naar den grond gericht, hare dikke blonde lokken waren eenvoudig op haar voorhoofd gescheiden. Haar borst klopte onstuimig onder haar keurs. Zóó vond Oom Zahn hen. „Norbert! lieve Norbert'!", had hrj uitgeroepen, terwijl •>t) z\jn' neef om den hals viel, „zijt gij daar? Dat is flink van ui Gg zijt braaf gebleven, dat verheugt me." „En bedaard gewerden, oom", voegde Norbert er lachend bÖ- .. .
„Dat verheugt mij nog meer", zei oom. Norbert bleef thuis. Hrj had zijne studiën volbracht en wilde thans in het praetische leven treden. Oom wist echter onder allerlei voorwendsels de verwezenlijking van dit besluit te verschuiven. De jonge lieden waren veel alleen. Norbert hielp haai ait loutere verveling in hare huishouding, altjjd op aardige wijze, maar met een zeker overleg, 't welk haar imponeerde. Hij had iet. korts, iets gebiedende in zgn karakter, dat haar beviel, altijd beter beviel; tot oom Zahn haar eens verraste in Norberts armen.
„Ja wel, dut's fraai!", riep Heraklius lachend uit, „'t is daarom dus, dat ik zoolang op mjjn middagmaal moet wachten. In plaats van de tafel te dekken, gaat men aan 't kussen 1"
Thans zag oom Heraclius zgn lievelingsplan verwezenlijkt. Hii rustte niet, air jrons Norbert met Hermine gehuwd was; zijn arm', neef me^ de rijke erfdochttrl
De wittebroodsweken waren voorbij gegaan, 't Was een gelukkige, zalige tijd. Zjj vouwde hare handen en sloot de oogen. Maar tegenlijk overviel haar weer de herinnering aan Norbert'» heerschzuchtig karakter. Het jeugdig echtpaar had zich gevestigd op een landgoed, in de nabijheid der stad gelegen, 't welk tot nu toe door Diony.ius, een bediende van hare ouders, beheerd werd. Norbert nam het bestuur over het landgoed geheel over, hij keerde de orde vaa zaken totaal onderst boven.
Alhoewel zijne denkbeelden en hunne uitvoering een practischen zin verrieden en Hermine daarin het meerdere doorzicht van haar gemaal boven het h*ie moest erkennen, zoo verdroot haar toch de gebiedinde manier, waarop hij zgne hervormingen wist door '.e retten. Zij had, zooals zy zeide, geen woordje meê ie «egge. ; hij sjoelde geheel den absoluten meeste', den meester over haar vermogen. Hoe vaak had hij niet reeds verand : ingen aangebracht, welke geheel tegen haar zin waren. Wel is waar had zij nog nooit bapaald haar wil op den voorgrond gesteld, maar deze altijd in zachte bewoordingen ingekleed, — maar Norbert had haar steeds bewezen, dat zijne plannen eigenlijk zeer doelmatig waren, en dat had haar reg 't meeste geërgerd.
„Mijn rozenboschje is verloren", zeide zij; „welnu, dat zij zoo ! maar mijn zomerhuisje zal h(j niet vernielen, die barbaar ! Mgne liefste herinneringen z(Jn daaraan verbonden. Neen ! Neen I dat zsl niet gebeuren !", riep _g op luiden toon uit. „Wat zal niet gebeuren ?", vroeg dr. Heraclius Zahn, die ongemerkt was binnengetreden. „Hrj wil mij mijn zomerhuisje ontnemen, oom, mjjn lievelingsplek}.. „Uw lievelingeplekje !", riep oom vastberaden uit, „dat mag niet, da.rin zullen wij niet toegeven. Maar wie wil u dat nu eigenlijk afnemen ?" voegde hjj er op vragenden toon hy. „Norbert", zeide zij mismoedig. „Norbert," zeide Heraklius een toon of wat lager, terwijl hij _ich de ooreu krabde. Hm! Hml En morgen reeds wil hij 't u afnemen?" „Het belet hem het uitzicht, of weet ik watl" Oom begon na te denken. „Eigenlijk heeft hjj gelijk", zeide hjj vervolgens. „Natuurlijk heeft hij weer gelijk; hij heef immers altijd gel.k 1", riep zij toornig uit. „Ik wil het echter niet en ik zal toch ééns mjjn recht moeten laten gelden." Oom draaide verlegen met zijn hoed. „Daarin hebt gij nu eigenlijk ook gelijk", zeide hy „men kan Biet altijd toegeven. Dat is nu ie!s, wat hg niet heeft geleerd. Ad impoisibilia nemo obligatur." „Ik zou dus moeten toegever,?", snikte Hermine, „in mijn eig»n huis geen eigen wil te hebben, dat is verschrikkelijk!'' „Absque cognitione causae is het moeilgk te beslissen", zeide Heraklitis schouderoplalend, „maar voor zoover ik kan inzien, ware 't het verstandigst. Breng hem op zachte wijze nw leed onder het oog, en hij zal zgn ongelijk inzien." „H(j zal volstrekt niets inzien", antwoordde de jonge vrouw, „hij zal mij weer gaan bewijzen, dat htj gelijk heeft en ik zal het moeten gelooven." „Omdat grj het gaarne gelooft", antwoordde oom Zahn, op zachten toon. Buiten hoorde men het klappen van een karwats. „Hier. N ero 1", riep een krachtige mannenstem. „Daar is hij zelf', zeide Heraeliu.. „Met zijn Newfoundlander", voegde Hermine er bB, terwijl zij nauwlettend toeluiste.de. „Ik hoep, dat hg den bood maar buiten laat." Norbert trad evenwel binnen met den hond, en Nero sprong regelrecht toe op zijne meesteres. „Ik ben bang voor den hond", riep deze eenigszins bits uit. „Ziet ge nu wel, oom, zoo handelt h(j nu altijd." „Naar buiten, Nero 1", beval Norbert, terwijl hij de deur opende, üe hond volgde het gegeven bevel. Vervolgens ijlde de jonge man zijne vrouw tegemoet: „Lieve, beste Hermine" zeide hg op vleienden toon, „een kus) Goeden morgen, oom Heraclius!" Hermine had zich ontevreden afgewend. „Deert u iets?", vroeg hrj bezorgd. „Ja", antwoordde zg op fleren toon, „mgn rozenboschje en mijn zomerhuisje I" „Is het zomerhuisje reed» weggenomen?", vroeg Mj haastig, „o, wat zou me dat een genoegen doen." „Zóó! genoegen doen", zeide «ij, terwgl zij oom met een beteekenisvollen blik aanzag, „ja, natuurlijk I want het was mijn lievelingsplekje:" „Maar, lieve", antwoordde hjj, „gij hebt er immers nooit gezeten, zoolang wg hier zjjn." Zij zag hem pruilend aan. „Nn ja, dat 's wel waar, maar het was toch mgn lievelingsplekje."