Naar men zich ongetwijfeld nog wel herinneren zal, heeft minister Winstou Churchill onlangs bij de motiveering ven zijn vlootvoorstellen o. m. gezegd, dat, als de vermoedens der Engelsche admiraliteit omtrent uitbreiding der Oostenrijksch-Hongaarsche vloot bevestigd werden, dit van invloed zou wezen op de plannen der Engelsche regeering aangaande het Middellandsche Zee-vraapstuk.
't Opmerkelijke hierbij is vooral, dat dit de eerste maal is, dat een Engelsch minister van marine bij zijn begrooting rekening houdt met de Oostenrijkscbe vloot.
Balfour was intusschen nog verder gegaan dan Churchill, met te zeggen, dat bet een zaak van groot gewacht was, dat Oostenrijk, met een kust van slechts 300 mijlen en zonder kolonies, een groote vloot gaat bouwen; hij zou wel graag willen weten, wie dit aangeraden had.
Welnu, er zijn, naar de Weensche corresp. der „N. R. Crt." opmerkte, die beweren dat keizer Wilhelm dit den Oostenrijkschen troonopvolger heeft ingeblazen. Vast staat, dat laatstgenoemde de man is van de vlootuitbreiding en van de marinekoorts, die de toon gevende kringen heeft aangetast en die men door allerlei middelen onder het volk tracht te verbreiden.
De vroegere Hohenzollerns hebben evenmin als de oudere Habsburgers (de Keizer daaronder begrepen) iets voor een vloot gevoeld. Met keizer Wilhelm is dat anders geworden en zijn Oostenrijksche bondgenoot volgt zijn voorbeeld. Men weet dat de Engelsche Middeilandsche- Zee-politiek berust op de onderstelling dat Italië, Duitschland en Oostenrijk samen zullen gaan. Het zrjn immers bondgenooten en met dit concrete feit houdt men rekening. Het drievoudig verbond staat tegenover de triple entente, en tegen de gevolgen van een verschil in macht moet gewaakt worden.
Toch is het vreemd, dat toen in Oostenrijk de kwestie van de versterking der vloot aan de orde kwam, daarbij gezinspeeld werd op de mogelijkheid, dat men tegen Italië zou moeten vechten, omdat er tusschen dat land en het Donaurrjk in de Adriatisshe Zee een strijd van belangen bestaat, en omdat een oorlog met Italië over de knst van Albanië tot de mogelijkheden behoort. Voor Italië is de toestand lastig: aan den eenen kant Frankrijk, dat niet te machtig mag worden in de Middellandsche Zee, aan den anderen kant Oostenrijk, waarvan het gescheiden is door nationale en historische antipathieën en rivaliteiten.
Te Londen weet men heel goed, dat samen' werking van Italië met Oostenrijk tegen het stam» en geestverwante frankrijk een zeer twijfelachtige zaak is en als de Engelsche minister in zijn beschouwingen toch rekening houdt met zulk een samenwerking, dan heeft 't er veel van, dat dit arga ment slechts dienen moet om schrik aan te jagen. In Oostenrijk wordt thans aan vier dreadnoughts gewerkt, waarvan er een zoo goed als klaar is en waarvan de drie overige in 1915 gereed moeten wezen. Admiraal Montecuculi zou na dien termijn met bonwen willen voortgaan. Maar of dit gaan zal ? Immers nu reeds heeft de regeering de buitensporige uitgaven van den minister van oorlog afgewezen. Maar zooals de zaken nu staan, moet de Engelsche admiraliteit rekenen met zes ltaliaansche en vier Oostenrijksche dreadnoughts. Zonden deze schepen elkaar eerlijk steunen, dan ware dit zeker een groote en sterke macht, maar dit is het juist wat betwijfeld wordt. * * * De //Flagge*, het blad van de onder protectoraat van aartshertog Frans Ferdinaud staande Oostenrijksche vlootvereeniging, schreef naar aanleiding van wat de ministers Churchill en Balfour gezegd hadden over het ontstaan van een nieuwe en krachtige vloot in de Middellandsche Zee, dat, als Oostenrijk een sterke vloot ging bouwen, het niet daartoe overging op raad van een ander, maar omdat een land dat een groote mogendheid zijn wil, een sterke vloot moest hebben. Zoo lang de wereld nog niet verdeeld ras en nog groote streken onbeheerd waren, zoo lang men dus nog gebieden kon verwerven zender dat er gevaar bestond dat het gebied van een groote mogendheid werd aangetast, was de qaaestie van het hebben van een groote vloot niet zoo aan de orde als tegenwoordig. Da groote mogendheden die meenden een groote vloot te kunnen missen, waren daardoor wel is waar uitgesloten van de verdeeling der aarde, maar konden zich toch vrij veilig voelen binnen hunne grenzen. Maar dit is na anders geworden. Juist een land met een kleine kust moet zorgen dat er geen strookje van ver'ore i gaat. Óostenrijk-Hongarije heeft de kleinste vloot van alle groote mogendheden. Bet heeft dit in 1908 bij de inlijving van Bosnië smartelijk moeten ondervinden. (Men vreesde dat Italië van de gelegenheid gebruik zou maken, om zijn slag te slaan).
En zoo gering schatte men de beteekenis der Oostenrijksche scheepsmacht, dat men het niet noodig achtte de monarchie aan de Mid dellandsche Zee-conferentie deel te laten nemen.
De heele handel van het rijk gaat door die zee en de Oostenrijksche belangen in de Levant zijn zoo groot, dat men steeds in staat moet wezen om daar krachtig op te treden. Om die reden en om de vaderlandsche kust te beschermen, hebban wij — vervolgt de „Flagge" — een krachtige vloot noodig. Als Balfour zoon sterk» Britsehe vloot noodig acht voor het behoni van den vrede, dan mag het Donanrijk, dat als vredelievend bekend staat, ook wel voor zijn eigen vrede zorg dragen.