't Zal ongetwijfeld reeds velen bekend zijn dat Duitschland in den laatsten tgd de neutrale landen, met name ook Nederland en Amerika, overstroomt met allerlei geschriften, waarin het goed recht der Duitschers in dezen oorlog tot in den treure wordt verdedigd.' Deze geschriften worden gedrukt in alle talen der wereld; wij zagen er in 't Nederlandseh, Fransch, Duitsch, Italiaansch, Spaansch, Portugeesch etc. Deze methode der Duitschers om de publieke opinie in de neutrale landen gunstig voor Duitschland te stemmen, vindt haar oorsprong in het feit, dat, sedert alle telegraafkabels in Britsche handen zijn, de geheele wereld voortdurend eenzijdig wordt ingelicht. De handelwijze is alzoo verklaarbaar. Maar is zij ook doeltreffend ? Wij meenen van niet ! Indien de verspi'eiders van deze geschriften er zich bij bepaalden, juiste feiten omtrent den oorlog, den actueelen toestand in het Duitsche rijk et cetera te publiceeren en leugenachtige mededeelingen, zoo mogelijk onder aanvoering van feiten en cijfers, te weerspreken, zouden zij ongetwijfeld méér succes van hun streven beleven dan thans inderdaad het geval is. Zij geven echter geen feiten en cijfers, doch ellenlange vertoogen. En dit is niet de goede manier.
In de Neue Zürcher Zeitung vinden wij een merkwaardigen brief van een Hollandschen hoogleeraar aan een Duitschen collega, waarin zuiver objectief en klaar en duidelijk wordt uiteengezet, hoe men in de neutrale landen, speciaal dan in Nederland, tegenover de oorlogvoerenden staat en om welke redenen de hier bedoelde Duitsche vertoogen het doel, de sympathie der neutralen aan de zijde van Duitschland te brengen, noodwendig moeten missen. De schrijver zegt in de eerste plaats, dat in de neutrale landen, en zeer zeker in Nederland, de publieke aandacht reeds vrijwel geheel geabsorbeerd wordt door den nood en de rampen, die de oorlog over het eigen land heeft gebracht. Men vergeet in de oorlogvoerende landen, dat de neutrale volkeren, zij 't op andere wijze, óók onder den oorlog lijden. Nederland kreeg een millioen Belgen te huisvesten en te voeden op een oogenblik, dat de staatshuishouding en het economisch leven door het uitbreken van den oorlog totaal in de war waren gebracht. Onze geldhandel, waarbij het lot van duizenden gezinnen in Nederland ten nauwste betrokken is, werd in één uur tijds voor een noodlottige crisis geplaatst, waarvan men pp dit oogenbljk nog niet weet,, hoe die zal zyn op te lossen, Onze handel en scheepvaart kregen een knak. Duizenden en duizenden werklieden werden en zyn broodeloos. De mobilisatie Van ons leger riep duizenden kleinhandelaren uit hunne zaken onder de wapenen, en hun bedryf, waarvan zy met hun gezin van den eenen dag op den anderen leefden, en dat geen stoot velen kon, verloopt totaal, zoodat zjj ook Ja den oorlog niet zullen weten, wat te "eghmen. en 5 dit al*ës maakten demobilisatie , e ec°nomische ellende van den lu ♦ V^pdaakelyk, een staatsleening , te sch/"ven, die gedurende 15 jaren lang ons staatsbudget dermate bezwaart, dat er in al dien tijd van de verdere ontwikkeling van ons staatswezen, met name van de hoognoodige sociale voorzieningen, niets terecht kan komen.
Dit alles voor wat Nederland betreft. Hoe kan Duitschland onder zulke omstandigheden ook maar een oogenblik verwachten, dat er in neutrale landen eenigerlei sympathie voor een der oorlogvoerende partijen, voor welke dan ook, kan worden aangekweekt ? Al wat wij van dezen, Europaonteerenden, oorlog zien, kan bij den objectieven toeschouwer slechts walging en antipathie wekken. Men aanvaardt weliswaar de „oorlogsdaden" als een in den oorlog noodzakelijk kwaad, en het vraeselijkste in dezen tijd is, dat juist ook bij de niet-oorlogvoerende volkeren het menschelijke gevoel door de dagelijksche berichten der menschenslachtingen meer en meer wordt afgestompt. Een bericht omtrent het sneuvelen van zoo- of zooveel honderd menschen is reeds géén „bericht" meer. Men wordt zelfs ontevreden over het weinig sensationeele van dezen modernen krijg. Maar zóó afgestompt is het gevoel toch nog niet dat men — lezende hoe een- of ander schip plotseling en ongezien, door een onderzeeër in den grond werd geboord — niet een oogenblik denkt aan de totaal-onschuldige menschen, aan wier leven een afschuwelijk einde wordt gemaakt en wier gezinnen voorgoed in rouw en ellende worden gedompeld. Hoe kan men in dezen oorlog op eenigerlei sympathie hopen .
De Hoilandsche hoogleeraar zegt in zijn brief aan den Duit.schen collega, dat Duitschland geheel verkeerd doet met aan de neutrale landen een soort arbitrium in deze volkeren worsteling op te dringen, 't Heeft geen zin, van de neutralen een oordeel te verlangen, dat ten slotte slechts de historie kan geven. Men ontvangt een, door tientallen bekende Duitsche professoren onderteekend, stuk, waarin, onder aanvoering van allerlei argumenten, betoogd wordt, dat niet Duitschland doch Engeland dezen oorlog heeft gewild en uitgelokt. En een week later ontvangt men een brochure, onderteekend door evenzoovele bekende Engelsche professoren, en waarin onder aanvoering van wederom evenzoovele argumenten verklaard wordt, dat de schuld eenig en alleen bij Duitschland ligt.
De Duitsche en de Engelsche onderteekenaars dragen namen die in Nederland klinken.
Hoe willen de Duitsche professoren nu, dat de Nederlander zeggen zal: de Engelsche professoren liegen? Of andersom? Het oordeel over deze zaken is niet aan de menschen van dezen tijd! Daarbij komt nog, dat geheel Europa op 't oogenblik lijdende is aan wat men oorlogssuggestie noemt, en dat reeds daardoor een zuiver oordeel eene onmogelijkheid wordt. Elk deioorlogvoerende partyen is er vast van overtuigd, dat zij het recht aan hare zijde heeft, en dat zy door de andere wordt belasterd. Men is aan beide zijden volkomen te goeder trouw. leder spreekt op zijne manier de waarheid, Doch die waarheden druischen lijnrecht tegen elkander in! Hoe kan men dan van den neutrale eischen, dat hij zeggen zal: dit is de waarheid!?
Wy Nederlanders hebben eenmaal aan onszelven deze oorlogssuggestie ervaren. Tydens den Boerenoorlog verkeerde ook ons geheele volk onder een zoodanigen geestelykeh en psychischen invloed. Het is een feit, dat op dit oogenblik de meening in Nederland Omtrent den Boerenoorlog eene andere is dan 14 jaren geleden. Ën wie te dien tijde over het conflict tusschen Brit en Boer in Zuid-Afrikavgespraken of geschreven had zooals thans zou kunnen geschieden, zou toen als een ontaard Nederlander zijn beschouwd en de algemeene verontwaardiging hebben opgewekt.
Wat nu de omtrent de Duitschers door een, onder oc. V,oa.v."rgestie handelende senzijdigi; pe_... fetspreide leuger.; betreft, de Nederiandsche hoogleeraar geeft in zijn brief zijn collega den raad, die leugens minder „tragisch" op te nemen. Hij herinnert aan eene anekdote van Frederik den Grooten, die, toen een spotprent van hem in de straten van Berlijn was aangeplakt en men hem den raad gaf, die te doen verwijderen, ten antwoord gaf: „Laat die prenten wat lager ophangen, zoodat iedereen ze goed kan zien." Dat Duitschland zich tegen die leugens te weer stelt met ellenlange vertoogen onder het opschrift „Es ist nicht wahr ", gaat eigenlijk tegen den Duitschen trots in. Men zou de leugen veel doeltreffender kunnen bestrijden met den Duitschen humor. Wanneer men bij voorbeeld aan de wereld vertelt, dat de Duitsche kroonprins diefstal heeft gepleegd in een Fransch kasteel of dat alle Duitsche universiteiten door den oorlog gesloten zijn, dan behoort men toch eigenlijk slechts de schouders op te halen over zulken onzin. En wanneer men van tijd tot tijd eenvoudig een lijstje opmaakt van dergelijke enormiteiten, en dit, zonder eenig commentaar, onder de oogen der wereld brengt, dan bereikt men meer dan met honderd brochures „Es ist nicht wahr."
Duitschland vecht met zijne veeltalige vertoogen tegen iets, waar niet tegen te vechten valt. En wanneer het de neutrale landen zoekt te dwingen tot sympathie met een der partijen, in dit geval met Duitschland, dan streeft het naar iets onbereikbaars. Wat geeft 't bijvoorbeeld om thans de schending van de Belgische neutraliteit in de oogen der wereld te rechtvaardigen op grond van gevonden compromitteerende documenten, als die geheele wereld intusschen weet, dat de Duitsche rijkskanselier onder den indruk der teiten van 't oogenblik mannelijk en openlijk verklaarde : „Wij doen onrecht, doch 't gaat op grond van militaire noodzakelijkheden nu eenmaal op geene andere wijze"?
Al dat napleiten bij de neutrale landen heeft geen zin en is absoluut vruchteloos. Even dwaas is 't, op dit oogenblik de vraag te stellen, wie de schuld draagt van dezen oorlog. Men zou daarop slechts twee antwoorden kunnen geven : öf • Niemand ; óf: Allen.
De neutrale kleinere landen kunnen natuurlijk wel een antwoord geven op de vraag, hoe zij zich den afloop van dezeu oorlog 't liefst voorstellen. En dat eenvoudige antwoord luidt natuurlijkerwijze, dat de uitslag eene zoodanige zij, dat geen enkele der oorlogvoerenden tot een wereldheerschappij zal geraken. De neutrale volkeren zouden liefst zien, dat deze oorlog in zijn verloop bewijzen zal, primo dat een oorlog tusschen dè beschaafde volkeren van Europa voortaan eene onmogelijkheid zal zijn, daar er niets mede te winnen valt, en secundo dat de beschaafde Europeesche natiën zioh de plaats, die haar op het wereldtooneel toekomt dus slechts kunnen veroveren, niet door wapening log, doch door beschaving, volkskracht, en oorvernuft en energie | öeen enkele neutrale wenscht uit deaen oorlog een wereldmacht of wereldheerschappij te zien opkomen» ftl ware 't slechts om deze reden dat-—gelijk in den hier besproken brief door den Hollandschen professor wordt gezegd —de geschiedenis ons heeft geleerd, dat nog geen enkel volk hoog genoeg staat om een anders geaard volk te regeeren ! -