Nieuwe oefeningen in neutraliteit. Regeering heeft een besluit gekomen dat alle instemming heeft verdorven. Het Ministerie van Marine heeft bekend gemaakt dat maatregelen zullen gorden genomen tegen vreemde han- die binnen het Nederlandsche Rechtsgebied zich wederrechtelijk bekenen van de Nederlandsche vlag, van naamseinen, die aan Ne- schepen toebehooren, of die gebruik maken van middelen om zich eQ schijn te geven of zij in dienst zijn v&n een Nederlandsche reederij. Wat het laatste betreft, door beschilderingen, «amen of andere onderscheidingsteekenen. Het Ministerie zal tegen al dergelijke schepen zoodanig optreden dat pUn het vertrek uit en de vaart door "et Nederlandsche rechtsgebied wordt °ntzegd. Een dergelijke bepaling is ons recht. is rechtstreeks ingegeven door de teiten, dat Engelsche schepen, naar het Schrijnt den romp hadden beschilderd met als „Amsterdam" of „Rotterdam." en zelfs een ander met den naam v*u een Nederlandsch koopvaardijschip. Het is duidelijk dat door zulke nabootsingen, om de eigen nationaliteit te afbreuk wordt gedaan aan het vertrouwen op onze eigen schepen, z°odat deze daardoor gevaar loopen voor öiet—onzijdige te worden aangezien en door Duitsche duikbooten getorpedeerd. Wat de vreemde vaartuigen in °Pen zee uithalen, daartegen kunnen weinig doen, maar de regeering heeft er nu althans een stokje voor gedoken dat zij vlak voor onzen neus een vermomming aannemen die zij niet voeren. Tot dusver heeft zich gelukkig nog Been enkel geval voorgedaan dat een Nederlandsch schip op de wijze, waarmede van Duitsche zijde is gedreigd, werd beschadigd, aangehouden of vergeld, of ook zelfs maar aangehouden °f lastig gevallen. Wel heeft men betichten dat Nederlandsche vaartuigen o"tmoetingen hadden met Duitsche duikbooten, die echter beleefd en vriendelijk salueerden met de Duitsche vlag. Het is zeker een lichtpunt dat men jiiet langer bevreesd is voor het aanhouden van schepen door Engelschen °f Franschen. Alles moet nu geconsigneerd worden aan de Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij, die hierbij een rol vervult welke feitelijk aan de *'egeering was opgedragen, maar om bijzondere redenen door deze niet kon borden uitgevoerd. Voor de versche- Pers is dit een groote last, maar men J^ag nog van geluk spreken dat de handel althans verzekerd blijft en geen Nieuwe aanhoudingen zijn te vreezen. ~e paperassenwinkel, die deze schikking met zich brengt, is werkelijk enorm. het kantoor van de Overzee Trust in den Haag, die in de wandeling geregeld met het leelijke woord •ftot", naar de initialen N. 0. ï wordt aangeduid, werkt een legioen bedienden dag en nacht, zonder dat men den achterstand geheel schijnt te kunnen overwinnen.
In de Stelling van Amsterdam zijn in stilte groote voorraden levensmiddelen en andere zaken opgeslagen om in geval van nood te dienen. Zij staan onder helieer van een commissie voor de levensmiddelen, waarin met deskundigen ook de Stelling-commandant en een generaal-hootdinteudant zitting hebben. Die commissie heeft groote bevoegdheden en deelt de lakens uit. Haar wenschen ziju bevelen, ook voor het stedelijk bestuur. Hoe aanzienlijk de bedoelde voorraden ook zijn, toch Is er van sommige zaken toch niet te veel. Graan en meel heelt men niet licht genoeg. Beide artikelen staan feitelijk geheel, onder coutröle van de Regeering, die in dezen als handelaarster optreedt. Al het meel, dat verkrijgbaar wordt gesteld, is dan ook „regeeringsnaeel." Het blijft altijd moeilijk, te zorgen, dat de speculanten niet de baas worden, en vooral om de kleinere, weinig kapitaalkrachtige afnemers niet te doen benadeelen. De kleine bakkers werden met ondergang bedreigd. Zij leven vau week op week en kunnen bij de enorm gestegen prijzen soms niet meer dan enkele zakken meel betalen. Daar nu in den groothandel gewoonlijk alleen 100 zakken tegelijk als minimum worden verkocht, zaten de arme menschen spoedig aan den grond. In overleg met de commissie voor de levensmiddelen, heeft het Stadsbestuur daarom ingegrepen en eenvoudig beslag laten leggen op meel dat in de pakhuizen van de veemen lag opgeslagen. De prijs werd van hoogerhand vastgesteld, en de graanbeurs werd gedwongen, ook in kleine hoeveelheden te verkoopen. Begrijpelijkerwijs heeft dit veel gemopper gegeven, maar er viel niets aan te doen, en de kleine bakkers zijn weer vlot gekomen.
Zoo gaat het trouwens ook met andere artikelen. Bij de veemen liggen groote partijen rijst opgeslagen, voornamelijk van de handelaars aan de Zaan, waarvan sommigen in het begin van den oorlog enorme winsten hebben gemaakt door verkoop aan Duitschlaud. Kort geleden heeft de meergenoemde commissie beslag laten leggen op niet minder dan vier millioen kilo rijst, toebehoorende aan de grootste Zaansche firma. Natuurlijk wordt zij daarvoor, evenals in het vorige geval de eigenaar van het meel, geheel schadeloos gesteld naar rato van een eenheisd prijs, die door aangewezen taxateurs van beide partijen wordt vastgesteld. Het heeft niet verhinderd, dat de firma zeer boos is geworden en hevig tegenstribbelde, maar zij heeft zich moeten onderwerpen omdat bij weigering het vervoer van alle rijst buiten de stelling zou worden verboden. Mochten andere voedingsmiddelen ons in den steek laten, dan zou de bevolking van de Stelling van Arasterdam, alweer wanneer het ergste gebeurde, nu geheel van rijst kunnen leven, zóó aanzienlijk zijn de voorraden waarover de overheid thans beschikt. * Dit alles wat ons Amsterdammers meer in het bijzonder aangaat. De benoeming van een nieuwen Duitschen gezant in Den Haag, ter vervanging van den heer Von Muller, die wegens gezondheidsredenen heengaat, heeft aauleiding gegeven tot beschouwingen, met name vau de „Telegraaf", die zich meer en meer anti- Duitsch betoont. Het blad had gelezen, dat de nieuwe gezant, Baron von Külmann, als een energieke persoonlijkheid te boek staat, en het maakte daaruit de gevolgtrekking, dat de uitzending van een Duitschen diplomaat van de energieke soort wel zou betee'feneu, dat men in Duitschland over de manier waarop wij onze onzijdigheid handhaafden niet erg tevreden was.
Iv de „Kóluische Zeitung" is daarop een officieus bericht uit Berlijn verschenen, waarin de beschouwing van de „Telegraaf* wordt gewrvakt. Zij zou er toe leiden, dat bij hei.Nederlandsche publiek tegen den hieuwen gezant wantrouwen werd opgewekt, zoodat zijn taak werd bemoeilijkt. De bewering, dat de Duitsche diplomatie in deu Haag een nieuw en scherp geluid zou laten hooren, is „selbstverstaudlich" ongegrond. Het zal voldoende zijn om op deze bedoeling van de aanmerking, door de „Telegraaf gemaakt, te wijzen. Dat Nederland onder zoo moeilijke omstandigheden zijn onzijdigheid eerlijk en trouw volhoudt, wordt in Duitschland juist zeer gewaardeerd. Van Duitsche zyde wordt die neutraliteit in geenen deele bedreigd. Of dit van anderen kant geschiedt, — zegt de Kölnische, — laten wij aan het eigen oordeel der Nederlanders over.
Hiertegenover staat een beschouwing van Engelschen kant, die ons juist wil aansporen om nu maar eens mee te gaan doen ! Het is trouwens één geval uit vele, waarin wij bedekt of openlijk worden aangemaand om kleur te bekennen en ons zoo spoedig mogelijk aan te sluiten bij een der oorlogvoerende partijen. Dergelijke vriendelijke adviezen komen zelden uit Duitschland, maar meest uit de landen der Entente. Zeer natuurlijk trouwens, want van den aanvang af heelt Duitschland immers het standpunt ingenomen, dat het van ons niet anders verwachtte dan de striktst mogelijke onzijdigheid. Maar aan den overkant zou men hier en daar wel graag hebben gezien, dat wij mede ten strijde waren getogen, nl. aan hun kant. Langzamerhand is men bij de Verbondenen gaan inzien, dat wij toch wel iets te beteekenen hadden, niet alleen door onze 'gewapende macht, maar ook door onze eigenaardige aardrijkskundige ligging. Als aanvallers beteekeneu wij weinig, maar we bezitten toch altijd nog een niet geheel te verwerpen defensieve kracht. De regeeringen hebben in dien zin zich nooit uitgelaten, maar wel bekende personen.- Nu laatstelijk is in een Amerikaansch blad, de „Times" van New-York, en dit blijkbaar omdat Engelsche bladen het niet mochten opnemen, een artikel verschenen van den bekenden H. O. Wells, schrijver vau oorlogsromans en andere fantasieën, die soms aan Jules Verne doen denken. In ieder geval een schrijver van talent en gezag, maar die in zijn ongebreidelde verbeeldingskracht wel eens geweldig kan doorslaan. Ik herinner me van enkele maanden geleden een artikel van hem in de Londensche „Times", waarin hij in welsprekende taal betoogde, dat in het vooruitzicht van een lucht-aanval ot een landing, heel de Engelsche bevolking zich behoorde te wapenen met alle schietgeweer dat maar te krijgen was. Het heele land werd bedreigd, het was een oorlog waaraan iedere Brit deel moest nemen, mannen van iederen leeftijd, vrouwen en kinderen niet uitgesloten. Als de Duitschers een landing deden moest het nergens veilig voor hen zijn. Achter ieder boschje, iederen boom, ieder huis moesten zij worden beschoten eu overal vermoord... Het was, in één woord, niet anders dan een aanprijzing van het frauctireurwezen in zijn vollen omvang. Een wonder, dat de Engelsche censor zulk een dollemansredeneering vrij liet drukken.
In zijn nieuwe artikel schrijft Wells over de toekomst van Nederland, en het is wel frappant om te lezen, hoe hij daarover doorslaat. Vooreerst gaat hij ons erg in de hoogte steken, zooals men doet tegenover menschen van wie men iets gedaan wil krijgen.
Hij erkent, dat wij getoond hebben, niet erg bang te zijn voor een Duitschen inval, maar dat wij nu een zware crisis hebben te doorstaan.
Onze positie, met een onaangetast leger in de Duitsche flank, vindt hij hoogst belangrijk. Dat leger zou immers, wanneer het aandeel nam in den strijd, niet alleen de verbindingen van het Duitsche in België kunnen afsnijden, maar bovendien de verbondenen krachtigen steun kunnen geven bij het verovereu van de Rijnstreek en Westfalen! Het is een beetje te veel gevergd om hem hier te volgen, want zijn fantasie houdt niet juist rekening met de omstandigheden. Het is al te gemakkelijk om, op papier, het veroveren van het Rijnland als een bagatel voor te stelleu. Verder overweegt hy de kansen die wij zouden loopen, als we werkelijk eens partij gingen kiezen. Hij houdt ten minste rekening met de mogelijkheid dat we zullen volharden bij de houding van strikte neutraliteit, waarin we ons tot dusver wel hebben bevonden. De Duitschers zouden ook zeker woedend zijn, wanneer we een andere gedragslijn aannamen en ze zouden bloedige wraak kunnen nemen. Daarnevens echter gaat hij in den breede overwegen, of we er wel zoo verstandig aan doen, als het schijnt, door het geweer bij den voet te houden en niet mee te vechten met de geallieerden. Die vraag beautwoordt hij bevestigend, en hij rekent het ons voor, dat we op 't juiste moment moeten toeslaan, nl. op het oogenblik vau den grooten Frausch-Engelschen tegenaanval. Dat die steeds nader komt, daarvan is hij ten volle overtuigd. We moeten nu maar in stilte afwachten en uitzien, om op het goede oogenblik van leer te trekken. Dat is nu ons belang, en we kunnen er alles van verwachten. Als we zoo doen, zullen we vergroot en versterkt uit den oorlog te voorschiju komen, en Engeland zal ons dan zeker iv het rustig bezit van onze koloniëu laten. Ja, ja. daar gaat het heen,— zoo redeneert Wells verder. Wat zou dat aardig ziju, wanneer wij Nederland eens konden vergrooten tot aan de Eems als grensrivier, met de Duitsche Noordzeekust erbij en al die eilandeu daar in het Noordeu ! Allemaal lekkere hapjes grond, die de Verbondenen toch nooit aan Duitschlaud zullen kunnen laten. De vogelaar op bedriegen uit De vogel lokt met zoet gefluit. Men moet toch wel in de eerste plaats een Eugelschman en bovendien romanticus zijn om ons voor zoo naief te verslijten als Wells het hier doet. Alsof er iemand in N^lerlaud het in zijn hoofd haalde, om te hopen of zelfs maar te denken aan vermeerdering van grondgebied! Eenmaal, bij de groote verdeeling van de taart na den slag van Waterloo, hebben de groote Mogendheden, die het zeker wel goed met ons voor hadden, ons gebied aanzienlijk vergroot. Maar hoe is dat ons opgebrokeu ! De historie van 1830 kan het bewijzen. Sedert hebben we daar voorgoed onze bekomst vau gekregen. Het is een proef geweest die we om een lief ding niet meer willen herhalen. Och neen, Mr. Wells, U bent werkelyk geheel iv de war, en de heele redeueering is precies goed voor een van uw romans en fantastische verhalen, die we zoo graag op een lange reis in deu trein genieten en letterlijk verslinden. Door het lezen van zoon amusaut boek komt men aan, voor men het weet. Maar iets dergelijks te accepteeren als een serieus advies, dat is toch wat anders. We verlangen niets meer dan heelhuids uit den oorlog voor den dag te komen, en op annexatie van grondgebied zijn we heelegaar niet belust. OMEGA.