(ADVERTENTIE 1.M.) ( Heeft u al J j, een NS-geanskaart? Aderen Moeder betalen-de kindenen* gratis mee! Tóch dik het overwegen waard. Zon kaart kost maar f 50.-. Daar krijgt u een héél jaar voordeel voor. Plus één dag gratis reizen voor 't gezin. Haal de folder aan 't loket. * cLw.z. alle kinderen t/m 19 jaar. voordelig uit met NS
Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- 30-11-1973
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- Datum
- 30-11-1973
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Stichting Leeuwarder courant 1947
- Plaats van uitgave
- Leeuwarden
- PPN
- 865061483
- Verschijningsperiode
- 1947-
- Periode gedigitaliseerd
- 1947 t/m 1994
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KBDK
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
Advertentie
Groningen wil meer zelfstandigheid GRONINGEN op de korrel
Het leek wel afgesproken werk. De vorige week vrijdag hield de Arjos in Groningen een bijeenkomst. Spreker was o.a. gedeputeerde mr. J. J. Prins, die onder meer Den Haag „een te grote bemoeizucht verweet. Waarom niet een sterker delegeren van taken van het rijk naar de provincie, zo vroeg hij zich af. De volgende ochtend sprak in Amersfoort het groninger statenlid drs. Martinus Santema (evenals mr. Prins PvdAer). De kern van zijn betoog? „De taken van provincie en overheid op het terrein van het onderwijs dienen aanzienlijk te worden verruimd." Drs. Santema zei dit tegen leden van de Algemene Bond van Onderwijzend Personeel. Gelijktijdig stond de Groninger burgervader H. G. Buiter voor de Groninger leden van de Wiardi Beekmanstichting te praten. En hij betoogde: „De te geringe zelfstandigheid van de gemeenten wordt door het rijk voortdurend aangetast. Bijna systematisch, bijna geordend worden plannen, die op lokaal niveau kunnen worden geregeld, door het rijk om zeep geholpen."
Afgesproken werk al die klaagzangen? We houden het er op dat het allemaal puur toevallig was. Maar deze in koorzang uitgevoerde klaagliederen illustreren wel hoe sterk, althans in Groningen, het gevoel van onmacht en frustratie is wanneer het gaat om de eigen verantwoordelijkheid.
Want wat heeft een gemeentebestuur eigenlijk nog zelf te vertéllen? Burgemeester Buiter gaf er een paar sterke voorbeelden van. Onlangs dreigde Den Haag Groningen zes miljoen gulden toe te schuiven voor een reconstructieplan dat een voor-vorig Groninger college van b. en w. allang had afgewezen. Onlangs ook kreeg Graningen plotseling geld toegewezen voor de bouw van een brug, die in een kennelijk onbewaakt ogenblik op ;en Ujstje met ACW-werken was geplaatst, maar wel dusdanig laag dat Groningen niet aannam er direct geld voor te krijgen. De brug ligt er nu bijna. En nog geen Groninger die er op zit te wachten.
Deze week kreeg burgemeester Buiter een nieuwe teleurstelling te verwerken. De provinciale werkgelegenheidscomxnissie verdeelde de pot van f6l, 3 miljoen die de provincie Groningen het volgend jaar in de sfeer van aanvullende werken op mag maken. Ook daarvoor had Groningen een aardig verlanglijstje ingediend. Bovenaan prijkte de bouw van een zwembad in het noordelijk stadsdeel, waar wie wil leren zwemmen, nog altijd is aangewezen op de rioleringsvijvers.
Onderaan op dat lijstje stond sinds kort een belangrijke verbetering van de renbaanaceomodatie in het Groninger Stadspark. En wat besloot de provinciale vperkgelegenheidscommlssie? Dat Gronigen wel die renbaan mag verbeteren, maar voorlopig nog geen cent krijgt voor het so urgente zwembad. Een gemeentebestuur dat van dit soort toewijzingen niet gefrustreerd raakt, is vermoedelijk geen goed gemeentebestuur. Want maak je burgerij nu maar eens duidelijk dat die renbaan belengrijker is dan dat zwembad. De burger zou zich kunnen gaan afvragen wat zn eigen stadsbestuur dan eigenlijk nog wel te vertellen heeft En wat het voor zin heeft met dat gemeentebestuur nog in discussie te gaan, wanneer uiteindelijk toch anderen beslissen.
Gemeentebestuurderen kunnen zo aardig in hun hemd komen te staan. Dat ondervonden dezer dagen ook burgemeester en wethouders van Haren. Dit college kondigde enige tijd geleden niet zonder trots aan dat spoedig zou kunnen worden begonnen met de rehabilitatie van een oude wijk. De bewoners werden voorgelicht en die waren al ongeveer even enthousiast als hun gemeentebestuur. Al dat enthousiasme stoelde op informatie van in Groningen gezetelde ministeriële diensten. Maar nu heeft het ministerie zelf zich met de zaak bemoeid en minzaam meegedeeld dat Haren nauwelijks op die renovatie kan rekenen, want de Puur-Haagse opvattingen blijken weer te verschillen van die van de Haagse voorposten die als een soort zendelingen in de rimboe Groningen mogen werken.
Het is wel duidelijk: de Haagse bemoeienis is groot. En wanneer de burgemeester van een stad met 170.000 inwoners gaat praten over het door het rijk bijna systematisch om zeep helpen van lokale plannen, dan is ook duidelijk dat die Invloed véél te groot is. Tot schade van de democratie op Lokaal niveau. Duidelijk is ook dat niet alleen in de relatie rijk-gemeente conflicten optreden, maar evenzeer in de relatie provincie-gemeente. En aan die kortsluitingen zou langzamerhand best eens iets mogen worden gedaan. Meer zelfstandigheid voor de regio lijkt geen luxe.
De Gruyter
De Gruyter mag in Groningen in het industrieterrein bij het Eemskanaal geen _elfbedieningswarenhuis bouwen. Aldus besloten b. en w. van Groningen deze week. Eigenlijk moeten we zeggen: aldus besloten vier Groninger wethouders, want burgemeester Buiter en twee wethouders waren het met die afwijzing niet eens. Niet dat zij vinden dat er wel zo nodig een zelfbedieningswarenhuis temidden van allerlei industrieën moet verrijzen, maar om de eenvoudige reden dat burgemeester Buiter c.s. de afwijzing meer juridisch niet zagen zitten.
En die afwijzing is In wezen ook een lachertje. Nog niet zo lang geleden besloot de gemeente Groningen namelijk een voorbereidingsbesluit te nemen om de bestemming van een hele reeks industrieterreinen te wijzigen. De bestemming van die terreinen stond omschreven als „handel en industrie". En dat nu, zo vonden de Groninger wetgeleerden terecht, liet de mogelijkheid open dat zich op zon handel en industrieterrein detailhandelsbedrijven zouden vestigen. Door middel van het voorbereidingsbesluit werd dat onmogelijk gemaakt. In dat besluit werd vastgelegd dat — met enkele, omschreven uitzonderingen — op zon terrein geen nieuwbouw mag worden gepleegd voor detailhandel.
Op dat moment lag de aanvrage van De Gruyter (die de grond al heeft gekocht) reeds op tafel. De aanvraag van De Gruyter viel nog onder het oude bestemmingsplan. Het plan dus waarvan Groningen vaststelde dat het de mogelijkheid van een detailhandelsvestiging open liet. Het wordt tijd op dit punt nu eindelijk eens tot een echt beleid te komen. Waar blijft de nota die hierover is aangekondigd?
Stadsbussen
ALS de Groninger raad het goed vindt krijgen de Groninger stadsbussen binnenkort zendertjes waarmee zij zelf de verkeerslichten kunnen regelen. Bovendien zullen nog meer straten in Groningen, waardoor de buslijnen van het openbaar vervoer leiden, voorrangstraten worden. Aan de stroomlijning van het openbaar vervoer wordt dus hard gewerkt, maar alle bevordering van het openbaar vervoer ten spijt nemen steeds minder stad-Groningers de stadsbus.
De cijfers leren dat het gemeentelijk vervoerbedrijf van Groningen nu reeds ruim 400.000 passagiers minder heeft vervoerd dan het vorig jaar. Het totaal aantal passagiers zal dit jaar ongeveer 9,5 miljoen worden tegen bijv. 10,4 miljoen in 1968 of 11,1 miljoen in 1970. Bij deze cijfers passen twee kanttekeningen. In de eerste plaats betekenen deze cijfers natuurlijk niet dat het openbaar vervoer een verloren zaak is, waaraan men verder weinig meer kan doen. Integendeel: de cijfers illustreren alleen maar de noodzaak juist nog veel meer aan de bevordering van dat openbaar vervoer te gaan doen. Tegelijkertijd bewijzen zij hoe moeilijk dat wel is. Dat zou tot de conclusie kunnen leiden dat men enerzijds het openbaar vervoer met kracht dient te bevorderen, maar daarvan anderzijds niet te hoge verwachtingen moet koesteren.
Een tweede kanttekening moet de kosten van het busvervoer in de stad Groningen betreffen. Per passagier moet op elke rit ongeveer twee kwartjes worden toegelegd. Wie daar nog even bij optelt wat die passagier zelf betaalt, kan vaststellen dat elk ritje per passagier ongeveer een gulden kost. We willen maar zeggen dat het openbaar vervoer al bijna even duur wordt betaald als het privé in een auto rijden. Het openbaar vervoer wordt derhalve duur betaald. Het is een niet zo vrolijk beeld: minder passagiers en steeds grotere tekorten. Zouden we in de Groningse werkelijkheid misschien ook te veel van dat openbaar vervoer verwachten?
In 't Coopmanshûs te Franeker Gramberg: knappe zeefdrukken de friese galerij door guus hellegers en sikke doele
Bijzonder knap gemaakte zeefdrukken en tekeningen van Frits Gramberg (41) uit Amsterdam zijn er te zien in de nieuwe expositiezaal van 't Coopmanshüs te Franeker. De sereens zijn gedrukt in erg zachte, genuanceerde kleuren. Soms zijn er vijf drukgangen nodig geweest om tot het gewenste resultaat te komen.
Frits Gramberg maakt ook meestal niet één zeefdruk, maar een aneensluitende serie: hij vertelt er iets mee, hij beeldt een bepaald proces uit. Bij de uit zes prenten bestaande „Doortwaakstrip" zien we een aantal wormachtige vormpjes, die steeds verder in een groen veld oprukken. „Bombrief" is ook zon beeld-vervolg.
Er is ook een serie die Gramberg „onthoudmapje" noemt: de derde prent is weer verwant aan de eerste, de vierde aan de tweede: iets wat je bij bijvoorbeeld 'muziek en (rijmende) poëzie een a-b-a-b-schema noemt.
De kunstenaar beeldt voornamelijk voorwerpen af, waaraan overigens wel de handeling van de mens is af te zien: een deukje in een envelop, een bijna opgelikt ijsje en zelfs en vastgeplakt ijsje. Heel duidelijk is het eveneens bij „Rolluik". Op de eerste prent is het nog helemaal opgerold, op de tweede is het half naar beneden, op de derde helemaal en op de vierde is het net floep! weer omhooggeschoten. Een wolk drijft intussen verder. Het requiem voor zijn vader Dirk Arme Gramberg is ook al uit voorwerpen opgebouwd: en plank met een spijker, die op het laatste blad kromgeslagen is. Er zijn ook minder doordringende prenten, zoals „Inpakken en wegwezen" en „Volkstuinhek". Prachtige kleuren gebruikt Gramberg in zijn kartondrukken („Zachtjes voelen' 'en „E.E.G."). Het gebruik van dit materiaal heeft hij zelf omstreeks 1960 ontwikkeld. Dan is er nog een aantal tekeningen: „Doosje op nachtkast" is wel een erg mooie. Een doosje dat er als een herinnering ligt, met op het etiket een erotische voorstelling. De prijzen op de expositie liggen tussen f 150 (enkel prent) tot f 1250 (complete serie), (sd) 't Coopmanshüs, Franeker. Tot 2 januari.
„Rolluik" van Frits Gramberg (Coopmanshüs)
Judith Boer
Doorgaans vinden de schilder en de beeldhouwer elkaar op het gebied van de tekening. Daarin zijn beiden het meest spontaan en leggen er hun meest directe gevoelens in. Het geldt dan voor velen als een notitie of een ontwerp voor verdere ontwikkeling in gelijksoortige materialen. Het is alleen geen wet van Meden en Perzen. En ook niet wanneer iemand een beeldhouwopleiding heeft genoten (aan de Haagse Academie), daar tevens tekenlessen volgde (van Paul Citroen) en nu hoofdzakelijk schilderijen maakt. Het betreft hier Judith Boer, in wier werk alleen een enkele losstaande kop of getekend beeld op een sokkeltje soms herinnert aan haar opleiding tot beeldhouwster. Voor de rest is zij puur schilder, bij wie droombeelden innig verstrengeld kunnen raken met de werkelijkheid. lets wat immers in een beeld nauwelijks is vast te leggen: daar moet alles vorm worden.
In haar schilderijen brengt zij een aantal figuren samen en zet deze neer in een bepaalde omgeving. Figuren als een soort kindvrouwtjes, vrouwkindjes zo U wilt, met lieve kinidersnultjes die passen aan volwassen lijfjes. Doordat de verhouding van die lijfjes ook kinderlijk zijn is dat volwassene alleen te herkennen aan de borstjes, en dat is juist voldoende. Haar kleurenpalet Is, zonder somber te worden, sober en als van een mistige herfstdaig: nergens fel en uitbundig maar steeds gedekt en met een ietwat mistroostige sfeer. Haar uitbundige fantasie wordt daardoor verstild en krijgt iets, waardoor de in het begin van de tentoonstelling gepresenteerde rozegeur-en-maneschijn plaats maakt voor een soort leven dat door ups en downs waard lijkt om geleefd te worden. Het voorkomt ook dat haar werk — dat zou kunnen neigen naar zoetsapigheid — daardoor onpruimbaar wordt. In haar laatste schilderijen vooral spelen droom en werkelijkheid boompje verwisselen waardoor het werk m.i. ook op de duur boeiend blijft. De prijzen variëren van fBO tot f6OO. (gh) De Tille Leeuwarden. Tot en met 14 december.
Cocteau
Op vrijdag 11 oktober 1963 bracht de franse radio na het bericht van de dood van Edith Piaf een huldiging van de gestorven zangeres door verschillende sprekers waarbij zich ook Jean Cocteau bevond. Dat wil zeggen dat zijn bekende merkwaardige stem meer — klonk, zelf lag hij op dat ogenblik te sterven en overleed en-
kele uren later. Zijn hommage aan Piaf was een opname van enige tijd daarvoor, toen de dood van de reeds lang zwaar zieke zangeres elk ogenblik werd verwacht. Zo verenigde de dood Jan de Vogelaar (Jean l'Oiseleur, zoals Cocteau zelf zich placht te noemen) met het musje (Piaf in het franse argot). Wat hen verder verenigde, was de roem die beiden hadden bij een publiek dat niet tot Frankrijk beperkt was. Daar houden de overeenkomsten dan ook mee op: geen groter verschil in afkomst dan tussen deze twee. Piaf was geboren op een trottoir in Belleville, waarbij twee politieagenten als vroedvrouwen fungeerden, ze werd opgevoed door haar grootmoeder die een bordeel exploiteerde, haar loopbaan was ze begonnen als zangeresje op de straathoeken van Montmartre voor een paar stuivers. Uit de ellende van haar leven bouwde ze haar unieke repertoire op en werd de hoogst betaalde vedette van de musichalls, maar bleef altijd arm doordat ze haar geld verspilde aan jonge mannen en klaplopers. Cocteau kwam uit een welvarende familie der hogere burgerij, maar had eveneens een slechte start in zijn leven: zijn vader pleegde zelfmoord, hij voelde zich zijn leven lang onbemind, zijn hele werk is doortrokken van doodsgedachten. In een bijzonder vlot geschreven boek, gebundelde krantenartikelen, ,J>ortraits-Souvenir 1900-1914", van 1935, heeft hij verteld over zijn kinderjaren en hoe hij reeds op heel jonge leeftijd verzot was op alles wat met het theater samenhing. Geboren in 1889, had hij reeds vóór de eerste oorlog enkele bundels gedichten gepubliceerd die hij later verloochend heeft. Zijn grote tijd kwam na de oorlog: hij werd de belichaming van de geest dier jaren en van de experimenten op verschillende gebieden van de kunst, zijn begaafdheid was groot en veelzijdig. De franse publiciteitsorganen hebben in dit herdenkingsjaar van zijn dood, tien jaar geleden, veel aandacht aan Cocteau besteed. Er zijn verschillende boeken over hem verschenen, tijdschriften en kranten brachten artikelen, er waren hervertoningen van zijn films in bioscopen en op de tv, en in een dure galerie bij de Champs-Elysées waren tekeningen en schilderijen van hem te koop. Uiteraard heb ik slechts een gedeelte gelezen van de verschenen publicaties, maar de overwegende indruk die tk heb overgehouden van de getuigenissen over hem van onderling heel verschillende mensen, is hoe donker het leven van Cocteau is geweest, hij moet zich eigenlijk doorlopend diep ongelukkig hebben gevoeld. Opvallend in deze herinneringen van mensen die hem gekend hebben, is ook hoe zijn vriendschappen op de duur altijd stukliepen, en hoe mensen die eerst van hem gehouden hadden, hem gingen haten en verachten. Onder het beeld van de gefêteerde dandy leefde een mens die zihczelf verachtte. Hij was behaagziek en koketteerde met zijn fraai gevormde handen om zijn hoekig gelaat te doen vergeten. Daarbij kwam de problematiek van zijn homosexualiteit en de ruzies die typisch zijn voor die kringen. Zelf heeft hij daarover in zijn latere jaren gezegd: „Zover als ik kan teruggaan en zelfs op de leeftijd waarop de geest nog geen invloed heeft op de zinnen, vind ik de sporen van mijn liefde voor jongens. Ik heb altijd het sterke geslacht liefgehad dat naar mijn mening rechtens het schone geslacht moet heten. Mijn ongeluk komt voort uit een samenleving die het afwijkende veroordeelt als een misdaad en ons verplicht onze neigingen te veranderen." Hij kwam aan de opium door zijn verdriet over de dood van zijn vriend Raymond Radiguet in 1923, met wie trouwens de vriendschap toen ook al gebroken was. Hij probeerde vastigheid te vinden in de religie met hulp van Jacques Maritain, doch tevergeefs, en na vier jaar opiumschuiven moest hij zich in een kliniek onder behandeling stellen. Het verslag daarvan is te vinden in „Opium, Journal d'une désintoxication" (1930), waarin de tekst overtroffen wordt door de aangrijpende tekeningen die een beeld geven van het lijden van een verslaafde. Hij is nooit meer van de opium afgekomen en ging van de ene crisis naar de andere. Het mag een wonder heten dat hij bij zon leven nog 74 jaar oud is geworden, maar zijn werk heeft er duidelijk onder geleden. Zijn veelzijdigheid maakte hem tot een knooppunt der kunsten na de eerste oorlog toen alles in beweging kwam. Hij bracht de componisten van de groep Les Six bijeen en schreef het tractaat „Le Coq et l'Arlequin", waarin hij stelling nam tegen het impressionisme van Debussy. Met Picasso werkte hij samen voor de opvoering van „Parade" in 1917, met Darius Milhaud voor „Le Boeuf sur le toit" dat ook in Groningen is opgevoerd door de studenten. Tot die stukken die het allemaal van de enscenering moeten hebben en niet zozeer van de tekst — „préteites A mise-en-scène", zei Cocteau zelf — behoort ook „Les Mariés de la Tour Eiffel" van 1924. Uit het toneelstuk „Orphée" van 1927 is veel later de gelijknamige film voortgekomen die Cocteau's bezetenheid van de doodsgedachte duidelijk in het licht stelt. Zelfs in de grappig bedoelde roman „Le Grand écart" van 1923 komt een adembenemende scène voor met de engel des doods, voortreffelijke bladzijden die veel zeggen over Cocteau zelf. Hij heeft ook veel gedichten geschreven, van blijvende waarde lijkt mij alleen, op enkele fragmentarische verzen na, „Plain-Chant" van 1923. Met de genoemde jaartallen zitten we in de jaren twintig en naar mijn mening is het werk van Cocteau na omstreeks 1930 allengs minder van kwaliteit geworden. Dat geldt ook voor zijn tekenwerk: na de prachtige tekeningen uit de jaren '20 is er duidelijk een neergang in. Maar op de drempel schreef hij nog dat boek dat misschien zijn meesterwerk is. „Les Enfants terribles" verscheen in 1929, maar het kon van gisteren zijn. Het is het verhaal van jonge mensen die zich losmaken van de samenleving om hun eigen leven te leiden. Het eindigt met de zelfmoord van de hoofdpersonen, broer en zuster. Het boek is nu in de reeks van Le Livre de Poche (399) en er is een duitse vertaling „Kinder der Nacht" in de Bibliothek Suhrkamp (171). Het franse maandblad „had" gaf een speciaal „Cahier Cocteau" uit dat rijk geïllustreerd is en goedkoop: 6 francs (no. 17).
Jaap Ravelli
Jaap J. Ravelli, ten tijde van de eerste wereldoorlog geboren, exposeert met keramiek bij ~De Estrik" te Surhuisterveen. De in Valkenburg bij Lelden wonende pottenbakker maakt zowel gebruiks- als siervoorwerpen. Tot de eerste behoren de degelijke, in goede kleuren uitgevoerde vazen, kloek en vrij conventioneel van vorm. Soms versiert hij een vaas met een abstrakte dekoratie of een bloem. Tot de tweede soort horen de soms mooie tegels, die soms een Japanse invloed verraden — Ravelli heeft veel gereisd — en de grappige gezichten, met haar van touw. Daar is zo nu en dan iets Afrikaans in te ontdekken. Erg speels is het tegeltje met de olifant, waar een aantal sleuteltjes onder aan hangen, (sd) De Estrik, Surhuisterveen. Tot begin januari.