(ADVERTENTIE 1.M.) MUN HOND WIL HEN BEEN ZEN WfITNÜ? Niet toegeven, mejuffrouw B. te H., de mode is nu eenmaal lang. Mocht u overigens ook wat willen weten over zn eten vraag dèt dan bij de dierenspeciaalzaak. Alleen daar ligt trouwens de uitstekende Witte Molen EIWITBROKS, het nieuwe puur-natuur voedsel, bèkvol met krachtstof. En u weet: liefde gaat door de maag. Voedert al wat blaft, mauwt, piept, fluit, koert of knort.
Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- 31-01-1974
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- Datum
- 31-01-1974
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Stichting Leeuwarder courant 1947
- Plaats van uitgave
- Leeuwarden
- PPN
- 865061483
- Verschijningsperiode
- 1947-
- Periode gedigitaliseerd
- 1947 t/m 1994
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KBDK
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
Advertentie
INGEZONDEN Beloning
Het is donderdagmiddag, 24 januari 1974. In het gemeentehuis te Driesurn is bet drukker dan gewoonlijk en misschien geen wonder, want in dit middaguur zal een „held" beloond worden n.l. een 10-jarige mensenredder! En voor zulke redders, hebben wij dan ook een Carnegie Heldenfonds. De redder zelf was aanwezig, maar ... hier niet op berekend (dacht ik). En het was ook al weer een klein half jaar geleden, dat jie redder een kleuter van twee jaar van een gewiss» verdrinkingsdood redde. Maar... de achtbare vaad'ren der gemeente, vergeten niet!
Zie..., reeds treedt de burgemeester naar voren en mag hem namens genoemd heldenfonds een mooie balpen met inscriptie overhandigen. Maar... er volgt méér: het gemeentebestuur wilde niet achterblijven, om deze jonge held te belonen en geeft... een Fries jongensboek. En zo eerde deze Friese gemeente zijn jonge held. Is dit geen bittere vertoning?
Is het de burgemeester met zijn bestuur niet méér waard nu hij zon held in zijn gemeente weet? De ouders van die tweejarige kleuter, zullen deze jonge held wel héél dankbaar zijn, dacht fk. En wat die aan deze redder gedaan hebben, of in de toekomst willen doen, daar heeft niemand iets mee nodig. Maar deze „openbare binnenshuishulde", is een aanfluiting. Het is niet waard, om er met vette letters in de krant enige ophef van te maken.
Deze jonge redder deed een daad, die met geen goud te betalen is (Of kunt U een léven weergeven?) En om dan zon gift, voor zon daad te geven, dan ware het, geloof ik, maar beter om het woord „dankbaarheid", uit ons woordenboek te schrappen.
Gemeentebesturen van Friesland, mocht er ooit een „held" hetzij jong of oud in Uw midden komen, betoon hem of haar dan een betere hulde dan genoemde „held", in genoemde gemeente. En weet met recht, Uw ,„helden-zonen" te eren. Zwagerbosch. L. Kootstra.
Doordraven
Later dan eigenlijk werd verwacht, is ondergetekende dan toch op de zwarte lijst terecht gekomen. De zich als beschermheer van de Friese boer opwerpende veemarktschrijver draaft echter dermate door, dat een reactie op zijn plaats lijkt. Er wordt voorgesteld als zou ik redacteur zijn, terwijl de Jongereinrubriek al sinds een jaar of vijf alleen nog maar vaste medewerkers kent.
Het is een slag in de lucht te verklaren als zou er oud zeer zijn. Ir. Eringa is persoonlijk een volslagen vreemde, die toevallig als voorzitter bij de stemming over de ruilverkaveling Wonseradeel-Noord achter het spreekgestoelte hing. Dat er toen sprake was van een afgang is overtrokken, eerder was er sprake van gebrek aan bewijs om de stelling kracht bij te zetten, dat verlaging van het waterpeil bij knipklei onnodig is en niet leidt tot verbetering, maar wel tot een forse kostenverhoging. Een bevesting van deze stelling kwam door ing. P. Visser in het Frieslandbouwblad van 15 december 1972, waarin hij stelt dat verlaging van het waterpeil geen verlaging van het grondwaterpeil inhoudt. Ook K. H. Kiestra laat er op grond van praktische ervaringen, in het laatste Frieslandbouwblad geen misverstand over bestaan en toont de noodzaak om niet tot peilverlaging op knipgrond over te gaan duidelijk aan. Hoe het mogelijk is, dat een vaste veehouderijarbeider volmacht kan worden is een raadsel.
Het is grote onzin te menen dat er een provinciaal waterschap moet worden opgericht om de opcenten te kunnen innen. Na een kleine wijziging is het ook mogelijk de opcenten gewoon met de zuiveringsbelasting te innen, door verhoging van dit bedrag of een aparte post op de rekening, waardoor de hoge heffingskosten kunnen worden voorkomen. Oprichting van een waterschap voor Friesland is een nieuwe poging om de boer nog meer afhankelijk te maken, waardoor het gemakkelijker wordt om zonder de boer te beslissen over de boer.
Het waterschap It Marnelan heeft voozichtig geschat een schuld van ongeveer fBO.OOO, als gevolg van een overbodige en te dure administratie. Als gevolg hiervan mag de boer f 4 ha extra over zijn waterlasten betalen. De burgers mogen hiervoor een rijkaalder bijdragen. Suggesties als had het stuk een politieke achtergrond is luchtfietserij, hoewel de schrijver, dit wel in het smeuige naar sensatiepers riekende artikel suggereert.
Hemert.
Siebe.
beurtelings jan lanser voorzitter van het christelijk nationaal vakverbond Waarom blijft CNV eigen weg volgen?
DE CHRISTELIJKE vakbeweging is een voorstander van nauwe samenwerking tussen de vakcentrales. Het CNV heeft zich in die zin herhaaldelijk uitgesproken. Bij de discussies daarover tussen de vakcentrales bleek echter verschil van mening te bestaan over de omvang en het gewicht van een nauwere samenwerking, met name in federatief verband. Het NW en het NKV wilden die samenwerking heel ver doorvoeren, terwijl het CNV iets minder ver wilde gaan.
De houding van de beide andere vakcentrales gaf het CNV aanleiding tot een uitvoerig en fundamenteel beraad in eigen kring om een federatie van de drie vakcentrales mogelijk te maken. Alle leden van het CNV zijn in de gelegenheid gesteld om aan dit beraad deel te nemen en duizenden leden hebben daarvan gebruik gemaakt. Gelet op het resultaat van de besprekingen in eigen kring besloot het CNV medewerking te verlenen aan een zware federatie.
Dit betekende dat het CNV bereid was een groot aantal taken aan een federatie van de drie vakcentrales over te dragen. Tegelijkertijd behield het CNV zich het recht voor om op basis van de eigen identiteit bepaalde taken zelfstandig te blijven doen. Tevens werd als een vanzelfsprekende voorwaarde genoemd dat iedere vakcentrale de mogelijkheid diende te hebben om het doen en laten van de federatie aan de eigen visie en uitgangspunten te toetsen.
Na het besluit van het CNV gaven de drie vakcentrales aan het organisatiebureau Bosboom en Hegener de opdracht om een rapport samen te stellen en een advies uit te brengen over de vormgeving van een zware federatie, daarbij rekening houdend met de voor- Waarden die door ieder van de vakcentrales waren gesteld. Begin oktober 1973 werd het rapport van Bosboom en Hegener ontvangen. De verbondsraad van het CNV heeft daarover een positief advies aan de leden uitgebracht, "it advies is door de leden met grote Meerderheid aanvaard, maar onder beding dat bepaalde voorwaarden onverkort zouden worden gehandhaafd. Intussen was ook gebleken dat er tussen de vakcentrales verschillen van opvatting bestonden over de organlsato"sche regeling van de federatieve samenwerking. Deze verschillen zouden 'n onderling overleg moeten worden °Pgelost. Aan een bespreking van alle verschillen zijn we niet toegekomen. Er was "arnelijk besloten eerst het punt te bespreken waarover de verschillen van opvatting het grootst waren. Bij de discussie daarover meenden de andere Vakcentrales te moeten concluderen dat door één voorwaarde van het CNV er Keen basis meer was voor een zware federatie.
WAT HOUDT DIE voor het NW en NKV onoverkomelijke voorwaarde van het CNV in? Heel eenvoudig dit, dat het CNV de mogelijkheid wil hebben om zich vooral in eigen kring te kunnen beraden over zaken die in de bestuursorganen van de federatie aan de orde komen. Dat is alles wat dit punt betreft, niet minder maar ook niet meer.
Waarom wil het CNV dit recht en die vrijheid hebben? Om deze simpele en logische reden, dat het CNV medeverantwoordelijk is voor de federatie indien die er komt. Het gaat immers om een federatie van drie vakcentrales. In de bestuursstruktuur komt dit ook tot uitdrukking.
Het bestuur van de federatie zou zowel bij de oprichting als in de toekomst worden samengesteld op basis van de ledentallen van de vakcentrales. Uitgaande van een bestuur van vijftien personen zouden daarvan zeven worden benoemd uit en door het NW ,vijf uit (en door het NKV en drie uit en door het CNV. Hieruit blijkt duidelijk dat de vakcentrales de dragers van de federatie zijn. Daaruit volgt dan, dat de mensen die het federatiebestuur vormen geen onafhankelijke personen zijn maar vertegenwoordigers van de vakcentrales.
Het spreekt dus vanzelf dat ieder van de federatiebestuurders ook verantwoording schuldig is aan de eigen vakcentrale. En zo is het ook vanzelfsprekend dat er tussen de vakcentrale en de daardoor aangewezen federatiebestuurders beraad plaatsvindt over federatiezaken wanneer daaraan behoefte bestaat. Zou dat niet kunnen en niet gebeuren dan kan de vakcentrale geen verantwoordelijkheid dragen voor het doen en laten van de federatie.
Dit is natuurlijk niet acceptabel. Het zal immers een kind duidelijk zijn, dat hij wanneer het CNV deelneemt in een federatie en die federatie doet iets wat onze leden niet zint, de leden daarvoor niet de federatie maar hun eigen vakcentrale zullen aanspreken, en terecht.
HET NW EN NKV zijn van oordeel dat een mogelijkheid zoals het CNV die wenst zich niet met het karakter van een zware federatie verdraagt. Hun redenering komt op het volgende neer: De federatie is samengesteld uit mensen die door de vakcentrales zijn aangewezen. Er moet nu van worden uitgegaan dat die mensen zonder meer weten wat de eigen vakcentrale van hen verwacht. Mocht bij de besluitvorming echter toevallig blijken dat alle mensen die tot dezelfde vakcentrale behoren principiële bezwaren hebben dan mogen zij zich als groep gaan beraden en op eigen besluitvorming terugvallen.
Met andere woorden NW en NKV willen de mogelijkheid om __ich als groep vooraf te beraden en een mening te vormen over federatiezaken uitsluiten. Daarmee moet kennelijk worden voorkomen dat de vertegenwoordigers van de vakcentrales in de federatie .zullen handelen met last en ruggespraak. Dat is op zichzelf en uit een oogpunt van verenigingsdemocratie al erg vreemd. Maar het wordt nog veel gekker. Want wat de vakcentrales niet mag worden toegestaan, daartoe moeten volgens het NW de bonden worden verplicht.
Al eerder heeft het NW uitgesproken en ik citeer letterlijk: „Voor het samenwerkingsorgaan behoort een besluitvormingsprocedure te worden gekozen die ertoe leidt, dat een meerderheid van de aangesloten organisaties (op basis van ledentallen en ongeacht .Dij welke centrale zij zijn aangesloten) het beleid bepaalt." Wat hier direkt ■opvalt is, dat hoewel de federatie geivormd wordt door drie vakcentrales niet zij het beleid van de federatie zullen bepalen, maar dat de bonden die bij de vakcentrales zijn aangesloten idoch niet de federatie vormen, naar de opvatting van het NW het beleid moeten bepalen.
Een bijzonder merkwaardige constructie, waarover wij echter niet het onaanvaardbaar hebben uitgesproken. Wel hebben wij het standpunt ingenomen dat de constructie dan zó behoort te zijn, dat de bonden van een centrale het recht hebben om vooraf onderling en binnen het verband van hun centrale overleg te voeren, zo zij dit nodig achten. Daarbij hebben wij gezegd, dat het CNV er 'naar zou streven om zoveel mogelijk als een eenheid op te treden.
Hoe gaan nu volgens het NW die bonden het beleid bepalen? Mogen de vertegenwoordigers van de bonden beraad hebben met hun achterban? Het antwoord van het NW daarop is: de bonden mógen dit niet alleen, zij moéten het. Maar dat is nog niet alles. Zij moeten namelijk niet alleen overleg plegen, maar ook opdrachten halen. In het pre-advies van het NW inzake het door Bosboom en Hegener uitgebrachte „plan voor een zware federatie van vakcentrales" wordt daarvan gezegd: „Het Verbondsbestuur ls van oordeel dat de leden van de federatieraad daarin zitting moeten hebben met last en ruggespraak. De inspraak van de boniden wordt daardoor ten volle gewaariborgd."
Hieruit blijkt dat een vakcentrale, die deel uitmaakt van de federatie, zich niet vooraf in eigen kring mag beraden indien zij dat wenst. Daarentegen wordt een bond, die niet direkt deel uitmaakt van de federatie ,tot beraad vooraf verplicht en moet deze zelfs met een standpunt in de federatieraad komen. Inderdaad, de opvatting van het NW is innerlijk tegenstrijdig en de logica is daarin volledig zoek.
Het NKV ls het blijkbaar met de opvatting van het NW eens. Eerder heeft het NKV uitgesproken dat bij nauwere samenwerking de eigen zelfstandigheid en identiteit tot uitdrukking zouden moeten kunnen komen. Overwegende waarin die zelfstandigheid en identiteit vorm moet krijgen noemt het NKV onder andere „de mogelijkheid om vanuit eigen opinievorming de beleidsvoorbereiding en besluitvorming binnen de federatie in alle stadia constructief (door eigen inbreng) _n kritisch te begeleiden".
Hoe denkt het NKV deze mogelijkheid, kritische begeleiding in alle stadia van de beleidsvoorbereiding en besluitvorming, te realiseren. Uit een toelichting daarop blijkt dat het NKV informatie, beraad en zelfs afzonderlijk begeleidend vergaderen in een vroeg stadium van beleidsvoorbereiding noodzakelijk acht, dan wel de vrijheid daartoe wordt voorbehouden. Mede daarom is het onbegrijpelijk dat de door het CJNV verlangde mogelijkheid tot beraad in een later stadium ook door het NKV als onaanvaardbaar van de hand is gewezen.
★ HOE KAN DE feitelijke situatie nu worden beoordeeld? Is bij het verschil van opvatting tussen de vakcentrales de verenigingsdemocratie in geding? Het antwoord daarop moet bevestigend zijn. De christelijke vakbeweging wilde als vereniging met NW en NKV een federatie vormen.
Om als vereniging de mede-verantwoordelijkheid daarvoor te kunnen dragen behoort naar het oordeel van het CNV beraad vooral in eigen kring mogelijk te zijn. Beide centrales wijzen dat af. Zou het CNV zich daarbij neerleggen, dan zou het zichzelf als vereniging, waarin de leden met elkaar het beleid bepalen, afschrijven en dat wil het CNV niet.
Zijn de beide andere vakcentrales dan zo ondemocratisch? Ik zou dat niet willen beweren. Een conclusie, die wel kan worden getrokken, is dat wat NW en NKV voor ogen staat in wezen geen federatie is. Volgens gangbare begrippen is een federatie immers een verbond van samenwerkende organisaties die hun zelfstandigheid in belangrijke mate behouden.
Wat het NW en het NKV willen is ln feite één grote nieuwe vakcentrale, samengesteld uit de bonden, die thans de drie vakcentrales vormen. In die gedachtengang zou het voortbestaan van NW, NKV en CNV nog slechts van ondergeschikte betekenis zijn. Het CNV heeft die gedachte steeds afgewezen, maar zich tijd noch moeite gespaard om een echte federatie, die ook sterk en doelmatig zou zijn, mogelijk te maken. Daarbij hebben wij het NW en het NKV de ruimte gelaten om zo te werken als zou er van meer dan een federatie sprake zijn. Zij hebben daarentegen gemeend het CNV niet het recht en de vrijheid te kunnen laten die het wilde hebben om aan een echte federatie van de drie vakcentrales medewerking te kunnen verlenen. Zo zijn de feiten. Het oordeel laat ik graag aan de lezers over.
Altijd prijs, als...
In de LC van woensdag 23 januari j.l. verscheen van de heer Bron uit Wolvega een ingezonden stuk onder de titel „Spelregels niet voor elk". Hij schreef dit naar aanleiding van een in december j.l. door de heer Dekker uit Lippenhuizen geplaatste evangelisatiepagina. Nu neem ik op goede gronden aan, dat het de heer Dekker wel toevertrouwd is te reageren. Als ik me veroorloof enkele kanttekeningen te maken, dan doe ik dat omdat ik behoor tot het „soort van Dekker" (om met de heer Bron te spreken). Wat me opvalt, geachte heer Bron. is de kennelijke onvrede in uw hart. En dat kan ook moeilijk anders, want wat u zegt te bezitten („het er-vredemee-hebben dat het leven eenvoudigweg een keer voor ons gaat eindigen en dat wij in dit (eenmalige) leven zin zien door er gehalte aan te willen geven"), is nog minder dan niets en waarlijk niet iets om „Dekker en zijn soort" naar te doen watertanden, want de apostel Paulus zegt: „Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wii de beklagenswaardigste van alle mensen". En dan heeft Paulus het nog over mensen die, hoe dan ook, tóch nog ergens hun hoop op Christus gebouwd hebben, dezelfde Christus die u verwerpt!
Nu staat het u volkomen vrij, Jezus Christus en Zijn blijde Boodschap van verzoening en verlossing te verwerpen. Jezus dwingt niemand Hem aan te nemen als Heer van zijn leven. Oók de mensen die u aan de deur de blijde Boodschap trachten door te geven, óók de heer Dekker, óók „zijn soort" zullen u niet dwingen. Het enige dat ze doen, is u deelgenoot trachten te maken van de blijdschap in Jezus Christus. Als volgelingen van Hem hebben we immers de opdracht de verkregen rijkdommen (liefde en blijdschap van Jezus Christus) door te geven aan anderen. Of u het wilt aannemen, is volkomen uw zaak. U beledigt daar niemand mee. Of ja, toch wel iemand en welu zelf, want u vraagt in feite Hem, in Wie u niet zegt te geloven, of Hij u wil verdoemen.
Lees uw ingezonden stuk nog eens na en vraag dan u zelf af, of het niet toch tijd wordt u in te laten wijden in de blijde Boodschap van liefde, verzoening en verlossing. Als u dèt gedaan hebt moet u weer eens een ingezonden stuk schrijven. Wedden, dat het een hemelsbreed verschil zal zijn?
Nes op Ameland.
H. Volkert.
Licht op het buitenland Britten graven zich in voor loopgravenoorlog
(Van onze correspondent)
LONDEN — De Britten graven zich in voor een loopgravenoorlog tegen elkaar. De spelregels voor deze strijd zijn duidelijk. De regels van de democratie raken daarbij op de achtergrond. Toch behoort de democratie tot de traditionele Britse uitvindingen, evenals het cricket, waarbij men hard tegen een houten bal slaat en dan zelf even hard een andere richting uitrent. Experts verwachten dat het politieke gezicht van Groot-Brittannië veranderd zal zijn als de strijd voorbij is. In ieder geval is de nationale ramp er alweer helemaal. Het zal jaren duren voor de Britten zich hier overheen hebben gewerkt.
Wat de Britten werkelijk bezielt, zal een niet-Brit nooit te weten komen. Is hij echt een beetje gek? Op het continent neemt men dat veelal aan. Het antwoord op de vraag of men die mentale afwijking positief dan wel negatief uitlegt, scheidt de anglofielen van de hoofdschudders en de schouderophalers. Onze eigen Willem Frederik Hermans verwijt de Britten (in zijn Sadistisch Universum): „Schijnheiligheid, gemeenplaatsen, saaiheid en een sacrosante middelmatigheid". En hij sluit zijn betoog fijntjes af met op te merken: „Ik haat dat volk".
Maar ook die het niet zo erg vinden als Hermans, onderschrijven _lï eerste aanleg veel van die kritiek. De bekende Engelse publicist Anthony Sampson schrijft in zijn Anatomy of Britain over „de Britse gave om maar door te knoeien, dat soms kan uitlopen op een driftig werkend instinct om tegen alle logica in te gaan".
Als laatste citaat Colin Wilson, de „angry young man" uit het eind van de jaren '50, die in een nawoord van de nieuwe druk van The Outsider over zijn eigen arbeidersafkomst vertelt: „Men moet beseffen dat de gezinnen uit de werkende stand — vooral de fabrieksarbeiders — in een vreemde toestand van apathie verkeren, waarbij Oblomof nog een duivel van driftige activiteit kan worden genoemd". Men dient dan te weten dat Oblomof een Russische romanheld is, die er zowat de helft van zijn boek over doet om uit zijn bed te komen.
In de pogingen om de escalatie van de Britse problemen uit te leggen, leest men vaak dat klassenhaat de oorzaak van het kwaad zou zijn. Inderdaad, er zijn resten van klassenhaat. Aan de andere kant is de uitdrukking „working man" gedegradeerd tot een soort van losse flodder, waarmee Labour-afgevaardigden, die zelf nooit of te nimmer tot de werkende klasse hebben behoord, op hun tegenstanders schieten. Ze beseffen kennelijk niet dat de „working man" een betiteling is die het gros van de arbeiders in het geheel niet op zichzelf van toepassing verklaart. Het gevoel dat men minder zou zijn dan een ander bestaat eenvoudig in Engeland niet.
Is het waar dat kinderen uit de lagere standen minder kans hebben op een hogere opleiding dan kinderen uit dezelfde milieus in andere EEG-landen? Het antwoord luidt: in het geheel niet. Schrijver Colin Wilson vertelt echter in hetzelfde nawoord in The Outsider: „De arbeidsapathie verklaart waarom ik, hoewel ik op school niet slecht was en gemakkelijk door allerlei examens kwam, nooit naar de universiteit ging". Sociologen hebben in zulke uitgesproken sociaal-democratische landen als Zweden vastgesteld dat de drempel naar hogere opleidingen ook daar nog steeds erg moeilijk in de handarbeidende milieus wordt genomen.
„Easy going"
De door Colin Wilson gesignaleerde arbeidsapathie bestaat echter ook aan de zijde van de werkgevers. Het gaat hier niet om de managers van internationale bedrijven ICI of Shell en ook niet om Engelse bedrijven die worden geleid door buitenlanders, of .door buitenlandse joden. Het gaat hier om typisch Engelse industrietjes, waar men het leven als „easy going" is blijven beschouwen, met veel golf, zeilen en rozen verzorgen in de long weekends.
Experts komen, op zoek naar de oorzaak van alle ellende, dan ook zeker bij de apathie van de werkgever als de voornaamste bron terecht. Bij dit alles komt het verschijnsel dat men misschien het „ark van Noach"-syndroom zou kunnen noemen. De Britten zouden hun eilandenrijk het liefst als één grote ark van Noach zien, die helemaal los van de wereld op de eindeloze baren dobbert en waarin men alles vindt wat de mensheid nodig heeft om in leven te blijven.
Deze indruk wordt versterkt als men de tv-reclames in Engeland ziet. Het lijkt dan wel of alle knisperende bacon, alle van vitaminen uitpuilende tarwe en alle bolle biefstukken uitsluitend uit het golvende Britse land te voorschijn komen. In werkelijkheid ligt „de ark van Noach" met duizenden buizen en pijpen vast aan de rest van de wereld. Zonder deze verbindingen zouden de Britten sterven van de honger.
Het Londense blad The Evening Standard belt dezer dagen vrouwen van vooraanstaande Britse politici op om te vragen hoe zij denken te kunnen helpen om de handelsbalans te redden, dat wil zeggen door minder geïmporteerde goederen te kopen. Het blad vertelt dat iedere huisvrouw gemiddeld voor 700 pond sterling, zon 4500 gulden, per jaar dergelijke geïmporteerde goederen inslaat.
Met rust laten
Deze oppervlakkige zucht naar solidariteit is weer in strijd met een ander facet van het ark-syndroom. De Brit wenst zich deze ark namelijk het liefst als het schip waarop de kapitein weliswaar de bevelen mag geven, zolang iedere opvarende maar mag doen wat hijzelf wil. ledere groep eist voor zich het recht op met rust gelaten te worden, even goed als ieder Brits Individu dat voor zichzelf opeist.
Dit opzienbarende gebrek aan solidariteit, deze behoefte om de ark helemaal voor zichzelf alleen te hebben, krijgt in de vakbondswereld nos een extra accent door de lange en verwarde geschiedenis van de „unions". De bonden beconcurreren elkaar, zij pakken elkaar de leden af en werken niet voor het heil van de onderdrukte loonslaaf, maar alleen voor de verbetering van hun eigen situatie. Het gaat daarbij ook niet om de verbetering van de toestand van de armsten, maar om het behoud van het inkomensverschil, omdat men op zijn eigen niveau binnen zijn werkkring is gesteld. De „bloody-mindedness, het keihard zijn eigen gang gaan van de Engelse individualist, is hier duidelijk zichtbaar.
De mijnwerkersproblemen, zoals die nu in het nieuws zijn, vormen maar een klein stukje van het probleem. Het kunnen ook het spoorwegpersoneel, de havenarbeiders, of wie dan ook, zijn. Het essentiële probleem is dat de politici niet meer tegen de onrust van de laatste jaren op kunnen. Het vorige kabinet van Harold Wilson capituleerde tenslotte voor de machtige vakbonden. De strijkages uit de mond van Harold Wilson aan het adres van de „working man" zijn van een honend cynisme, als men bedenkt dat ook Wilson weet hoe razendgevaarlijk de toestand op het ogenblik is, maar hij er niets aan durft te doen uit angst zijn baan te verliezen ten gunste van de linkse rebel Anthony Wedgwood Berin.
Communisten
Als oorzaak van de arbeidsonrust van de laatste jaren wordt de invloed van het handjevol communisten in de vakbondswereld genoemd, die drommels goed weten hoe zij de Britse apathie en de zgn. bloody-mindedness dienen te bespelen. Onder hen is een van de aanvoerders van de mijnwerkersbond, die kort geleden voor de televisie verklaarde dat hij het leven ln de Sovjet-Unie prefereerde boven dat in zijn vaderland-
Een jeugdig socioloog uit Cambridge heeft zojuist een boek gepubliceerd over alle sociologische problemen van de moderne samenleving en dat ook een verklaring geeft over de onrust ln Engeland. Hij vertelt dat alles is gekomen sinds de staat als onderhandelingspartner bij de werkgevers en -nemers aan de tafel is gaan zitten. De staat deed dit om in haar anti-inflatiepolitiek behalve de prijzen ook de lonen in de hand te houden. „We zijn nu weer in de periode van koningin Victoria toen de arbeidsonrust ook onvermijdelijk een politiek karakter had", aldus deze socioloog.
Een andere Brit, die zich met de Labour-problemen van het ogenblik bezighoudt, is de oud-Nederlander Dick Taverne, onafhankelijk lagerhuislid, sinds hij vorig jaar de Labour-partij uit protest tegen de draai naar het radicalisme verliet. Hij vertelt dat het hele idee van de klassenverschillen door de linkervleugel wordt opgehitst. Er is nog wel een verschil met bijvoorbeeld de Verenigde Staten, zo zegt hij, maar deze verschillen verdwijnen uiterst snel.
Taverne: „Sinds Harold Wilson zijn politieke lot aan dat van de militante vakbonden verbond, is er geen gematigd midden meer ln de partij. Extreem-links kon zich daardoor dea te gemakkelijker ontplooien".
Volgens Dick Taverne speelt het slechte beleid bij de Engelse bedrijfsleiding ook een grote rol. Het geeft de communistische elementen de kans bun bases uit te bouwen. Premier Heath op zijn beurt — gaat Dick Taverne voort — heeft veel te veel van de Britten verlangd in de manier waarop de sprong naar de EEG is gewaagd. De premier heeft de apathie van zijn landgenoten over het hoofd gezien, toen hij in het gevecht om de jaarlijkse nationale groei te hoog gokte en verloor. Hij had ook het toetreden tot de EEG In de eerste plaats niet als een economische aangelegenheid moeten voorstellen, waaruit meteen geld te verdienen was (want dat was er niet), maar als een internationale gemeenschap, waarin we allemaal zouden kunnen samenwerken.
Taverne — lid van het EEG-parlement in Straatsburg — op de vraag of de Britten harder zouden moeten werken: „Omdat alles hier zo easy-going gaat, is dit land werkelijk een van de fijnste landen om in te wonen. Alles gaat hier veel humaner, er is minder gevoel voor competitie. Het doel van het leven in Engeland is niet allereerst geld verdienen en beter worden dan een ander".
Zijn het dan geen stakingen om geld? Taverne: „Ik weet het niet. Vaak is het echt niet meer dan bloody-mindedness".