: internationale" | I watersporttentoonstelling I I unieke I kampeershow I in de zuidhal his rwa I 1.-10 MAART Ë Amsterdam-L Ws\
Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- 08-03-1974
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Auteursrechtelijk beschermd. Op dit object rust auteursrecht.
- Krantentitel
- Leeuwarder courant : hoofdblad van Friesland
- Datum
- 08-03-1974
- Editie
- Dag
- Uitgever
- Stichting Leeuwarder courant 1947
- Plaats van uitgave
- Leeuwarden
- PPN
- 865061483
- Verschijningsperiode
- 1947-
- Periode gedigitaliseerd
- 1947 t/m 1994
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- KBDK
- Toegevoegd in Delpher
- 20-11-2013
Advertentie
Thomas Szasz: psychiatrie voortzetting van inquisitie
Voor Jan Foudraine, schrijver van het boek Wie is van hout, is de Hongaarse Amerikaan Thomas S. Szasz een man die om zijn werk en zijn moed (kritische) bewondering verdient. Voor de Rotterdamse hoogleraar Kees Trimbos is Szasz „ondanks zijn radikale kritiek eigenlijk een aartsconservatief". Voor zekere drs. J. Klatter, in de „orthodoxe" tijd van Trouw redakteur van dat dagblad en tegenwoordig rubriekschrijver van het weekblad Accent, behoort Szasz tot een (overigens niet echt bestaande) groep „kritische psychiater" wier praktijken volgens de heer Klatter sterk herinneren aan Beria, onder Stalin lange jaren chef van de geheime politie, en aan de manier waarop tegenwoordig in de Sovjet-Unie politieke opposanten in psychiatrische inrichtingen worden opgeborgen. Klatters absurde beweringen zijn te vinden in de inleiding tot het door hem verzorgde jubileumboek van de Vereniging tot Christelijke Liefdadigheid, een organisatie die in het Groningse dorp Wagenborgen de psychiatrische inrichting „Groot Bronswijk" beheert.
Als des heren Klatters uitlating verder gelaten wordt voor wat die is — een uiting van volstrekte onkunde en als zodanig een haast schokkende illustratie van ongecontroleerde emoties die aan jacht op vermeende ketters doet denken — blijkt uit de meningen van Trimbos en Foudraine in elk geval dat Thomas Szasz een controversiële persoonlijkheid is tegenover wie weinigen onverschillig kunnen blijven. Een andere aanwijzing daarvoor levert het feit dat binnen ongeveer anderhalf jaar vijf boeken van Szasz in het Nederlands vertaald zijn en dat vier daarvan verschenen bij de uitgever van Foudraine's ongekend succesvolle, al 25 maal herdrukte geschrift. Boeken bovendien met voor het merendeel even uitdagende als programmatische titels.
De in 1920 in Boedapest geboren Szasz die in de Verenigde Staten medicijnen studeerde, zich daarna in de psychiatrie specialiseerde en in dat vak sinds 1956 hoogleraar is aan de universiteit van de staat New Vork te Syracuse, begon in de tweede helft van de vijftiger jaren met het schrijven van boeken. Het oudste van het zevental dat hij thans op zijn naam heeft staan heet Geestesziekte als mythe. Het dateert uit de laatste vijftiger jaren, maar de Nederlandse vertaling ervan is gemaakt op basis van een in de herfst van 1972 door de auteur herziene en ingekorte herdruk.
Thomas Szasz
Helder leerboek
Van de vijf boeken waarover ik hier schrijf is het juist genoemde het meest een leerboek met een heldere en verhelderende verklaring van Szasz' opvattingen en uitgangspunten: „terwijl het de taak van de arts is te diagnostiseren en te behandelen, (heeft) de psychoanalyticus tot taak de zelfbespicgelende houding van de patiënt tegenover zijn eigen lichaamstekens te bevorderen om de vertaling daarvan in verbale symbolen te bevorderen. (Dat is) in de praktijk een hoogst moeilijke taak" die volgens Szasz „de kern (vormt) van wat zo misleidend als het proces van 'psychoanalytische behandeling' of geneeswijze' is bestempeld."
Szasz heeft hier de kern van zijn opstelling als psychiater in wezen al geformuleerd. Wat verderop in hetzelfde boek zegt hij nog duidelijker wat hem beweegt en wat in de overige boeken nader uitgewerkt zal worden. Hij wil de „openlijke erkenning" dat „wij mensen niet met psychoanalyse of psychotherapie 'behandelen' omdat ze 'ziek' zijn, maar ten eerste omdat ze deze vorm van hulp wensen; ten tweede omdat ze levensproblemen hebben die ze trachten te overwinnen door de soorten spelen te begrijpen die zij, en de mensen om hen heen, gewoon zijn te spelen; en ten , derde omdat wij als psychotherapeuten bereid en in staat zijn deel te nemen aan hun 'opvoeding', hetgeen onze professionele rol is." Daarbij sluit aan dat volgens Szasz „bepaalde aspecten van de psychoanalytische procedure een hoge mate van samenwerking tussen twee betrekkelijk gelijke deelnemers vergen." Een samenwerking die erop gericht is, „of zou moeten zijn, de patiënt een maximaal aantal keuzen bij het bepalen van zijn levensgedrag te bieden."
Om bij een dergelijke opstelling aan Beria en aan Sovjetpsychiaters te denken of het woord aartsconservatief te gebruiken ligt bepaald niet voor de hand om het netjes te zeggen. Maar er -liggen nog vier andere boeken en wie weet wat Szasz daarin te beweren heeft. De titels van twee ervan maken wel een uitdagende indruk: De waan van de waanzin — De psychiatrie als voortzetting van de inquisitie heet het ene, de inhoud van het andere, een bundel opstellen, wordt aangeboden onder de titel Ideologie en waanzin — Wat wil de psychiatrie?
In het laatstgenoemde boek zijn twaalf stukken te vinden uit een periode van ongeveer tien jaar die allemaal gaan over „de relatie tussen ideologie en krankzinnigheid zoals die in de theorie en praktijk van de psychiatrie haar weerspiegeling vindt." Szasz heeft in de inleiding vier vragen gesteld over „de netelige en intellectuele problemen" van de psychiatrie die volgens hem „onbesproken en ononderzocht" blijven. De kernvraag van dit viertal luidt: „is individualisme dan wel collectivisme het normatieve richtsnoer van de psychiatrie? M.a.w.: wenst de psychiatrie de dienares van het individu of van de staat te zijn?"
Te absoluut
Op het eerste gezicht leek de hier gemaakte tegenstelling me te absoluut. Want waarom zouden beide mogelijkheden niet tegelijk kunnen bestaan, gesteld dat de staat wat minder negatief is dan Szasz aanneemt. Ik ben ook nu nog niet volledig overtuigd maar het is wel zo dat ik, op grond van de voorbeelden die Szasz noemt en van zijn daarop gebaseerde redenering en bewijsvoering, een eind in zijn richting ben gaan denken. Daaraan heeft trouwens De waan van de waanzin meer gedaan dan de bundel essays omdat Szasz hierin soms duidelijk op hol slaat. Een voorbeeld daarvan is deze uitspraak: „Toen het totalitarisme als fascistische of communistische ideologie werd gepropageerd, werd het. in Amerika ijzig afgewezen. Nu datzelfde totalitarisme evenwel vermomd als ideologie van de geestelijke gezondheid wordt gepropageerd, wordt het vol warmte verwelkomd. Het lijkt dus niet onmogelijk dat de ethiek van de geestelijke gezondheid alsnog slaagt waar fascisme en communisme hebben gefaald: het collectiviseren van de Amerikaanse samenleving."
Ook als ik er rekening mee wil houden dat de door Szasz „institutionele psychiaters" genoemde figuren, dat zijn allen die in dienst zijn van een of andere instelling (van de staat tot en met een bedrijf of een ziekenfonds), in de VS over een schrikbarend grote macht beschikken, dan nog blijft het overtrokken en onjuist om, zolas Szasz hier doet, alle kwade en kwalijke dingen van deze lieden te verwachten. Hij vergeet daarbij namelijk dat zij hun inderdaad soms twijfelachtige aktiviteiten alleen kunnen uitoefenen met goedkeuring of althans de stilzwijgende instemming van hun werkgevers. Aan de andere kant valt niet helemaal te ontkennen dat een haast griezelig groot aantal van deze „institutionele psychiaters" blijkbaar geen gewetensbezwaren ziet respektievelijk al te vlot en te gemakkelijk vergeet dat hun optreden uiterst nadelige gevolgen kan hebben voor de individuele mens. Gevolgen die liggen tussen elektroshocks of het volstoppen met zgn. kalmerende medicijnen en het onvrijwillig opsluiten, vaak jarenlang, in inrichtingen zonder dat daartoe zelfs maar een spoor van noodzaak bestaat.
Wat Szasz daarover meedeelt in Het recht om terecht te staan — Rechtsbedeling door psychiaters is ronduit verbijsterend. Temeer omdat ik geen reden heb kunnen vinden om aan deze woorden te twijfelen:
„In de Verenigde Staten wordt een toenemend aantal mensen getroffen door psychiatrische dwangmaatregelen — niet alleen dat ze niet terecht mogen staan, maar ook by het aanvragen en behouden van rijbewijzen, bij het krijgen van betrekkingen en in het algemeen bij het leiden van een eigen leven. Het schijnt dat even vlug als we aan persoonlijke vrijheid winnen door verbeterde economische kansen en vermindering van discriminatie wegens ras of godsdienst, wij van die vrijheid verliezen door verscherping van psychiatrische en maatschappelijke dwang. Het ontnemen van het recht om, terecht te staan op grond van beweerde geestelijke onbekwaamheid is hiervan een geval."
De tot hier toe noodgedwongen wat brokkelige weergave van Szasz' denkbeelden over psychiatrie en wat daarmee verband houdt kan tot een afgerond geheel gemaakt worden met behulp van het als een eenheid opgezette boek De waan van de waanzin. Szasz is goeddeels geslaagd in zijn plan om te laten zien „dot het begrip geestesziekte in de moderne wereld dezelfde sociale functie vervult als het begrip hekserij in de late middeleeuwen, dat het geloof in geestesziekte en de sociale handelingen waartoe dit leidt, dezelfde morele implicaties en politieke consequenties hebben als het geloof in hekserij en de sociale handelingen waartoe dat leidde."
Deze mening wordt toegelicht met een groot aantal voorbeelden. Ze constateert Szasz dat „evenals de typische heks uit de vijftiende eeuw de typische geestelijk gestoorde van onze tijd gewoonlijk een arm iemand (is) die in moeilijkheden verkeert of er van beschuldigd wordt moeilijkheden te veroorzaken." Zo trekt hij vergelijkingen tussen de marteling van de heks en de elektroshock van de patiënt, tussen de vroegere heksenkenmerken en de „stigmata en tekenen" van hystericie of schizofrenen. En zo ziet hij de Amerikaanse institutionele psychiater als een moderne inquisiteur.
Bij deze in eerste instantie overrompelende daarna steeds sterker aansprekende visie laat Szasz het niet. Hij blijft maar materiaal aandragen en hij blijft zijn getuigen oproepen zoals daar zijn Freud, Fromm, Camus, Sartre, Orwell, Voltaire, Dostojevsky of Popper. En steeds opnieuw ook trekt hij conclusies. Zo onder meer in het tweede deel van het boek waarin het gaat over
~De jabricage van krankzinnigheid". Na uit een studie over de geschiedenis van de psychiatrie de zin „Artsen die zich specialiseerden in de behandeling van krankzinnigen overtroffen elkaar in het ontwerpen van ingenieuze instrumenten om hen te terroriseren" aangehaald te hebben laat Szasz daarop volgen: „Dit kan (...) alleen bevreemding wekken als wij volhouden dat geestelijke gestoordheid een ziekte is en geen verschijnsel dat gelijkstaat met de vroegere ketterij; dat psychiaters artsen zijn en geen opvolgers van de inquisiteurs en dat psychiatrische ingrepen behandelingen zijn en geen martelingen zoals vroeger de Inquisitie toepaste."
In een van de essays in Ideologie en waanzin schetst Szasz twee mogelijkheden voor de toekomstige, overigens al op gang zijnde ontwikkeling van de psychiatrie: „misschien ontstaan er na een scheuring twee aparte disciplines
— een collectivistische die zich wijdt aan de knechting van de mens, en een individualistische die zich wijdt aan de bevrijding van de mens." De mens. wiens „typische kenmerk het is dat hij zowel gehoorzaamt aan regels als er niet aan gehoorzaamt" omdat er „zonder het volgen van regels geen sociaal leven (kan) zijn, maar zonder het schenden van regels geen persoonlijke identiteit".
De tweede zonde
Thomas Szasz is er niet gerust op dat dit principe, dat volkomen vanzelfsprekend behoorde te zijn, het zal winnen. Vanuit zijn bezorgdheid is hij gaan schrijven. Ook over wat hij De tweede zonde noemt: „het kwaad van alle tijden — afgrendelen van de geest van de mens door diens spraak te verwarren (waarbij) het er niet toedoet of verwarring en verbijstering worden ingeboezemd door de godheid, de regering of de psychiater — het resultaat is hetzelfde: de paternalisering van de autoriteiten en de infantiltsering van zogoed als alle anderen."
Zijn vijfde in het Nederlands vertaalde boek bevat een aantal gedachten over onder meer dat onderwerp. Andere notities handelen over zaken als huwelijk, seks, drugs of zelfmoord. Ze overtuigen niet allemaal gesteld dat dit nodig zou zijn. Maar ze zijn wel duidelijk afkomstig uit de geest van de man die de psychiatrische patiënt niet langer, als vroeger de heks, de zondebok van de maatschappij wil doen zijn. Van de man die daarom „de psychiatrische humbug (...) die steeds meer ons gezond verstand en onze gewone spraak verdringt" „belachelijk" wil maken, van de man tevens die genoeg heeft van de gedragswetenschappen die ~mensen classificeren alsof het dingen zijn" met als gevolg dat „aan het menselijk gedrag ( ) een dwangbuis wordt opgelegd". Want waar het uiteindelijk om gaat is het antwoord op d« vraag: ,Jtunnen wij een zin aan ons leven geven zonder het leven ran anderen te ontkrachten?"
Een vraag die ieder van ons raakt maar die, als ik Szasz goed begrepen heb, een bepaald type psychiaters en zij die voor de rugdekking zorgen tot aanleiding zouden moeten nemen voor een diepgaand gewetensonderzoek. Dat Thomas Szasz vanuit een Amerikaanse situatie schrijft is juist. Of zijn kritiek daarom ook alleen in dat land ter harte genomen hoeft te worden Is zeer twijfelachtig. De tekenen zijn ook hier zichtbaar, al komt er een zekere kentering. Trouwens: in welk opzicht is Amerika de laatste halve eeuw eigenlijk niet ons voorland geweest? Zou zon uitspraak van Szasz als: „De institutionele psychiatrie vervult een fundamentele menselijke behoefte — zichzelf in waarde bevestigen als goed (normaal) door anderen waarde te ontnemen als zijnde slecht (geestesziek)'' echt alleen voor Amerika geldigheid hebben? Nou dan.
RUDI BOLTENDAL
(THOMAS S. SZASZ — Geestesziekte als mythe; uitgave: Lemniacaat, Rotterdam; 287 blz. IncL aantekeningen, bibliografie en register, paperback f 19.50. Bij uitgeverij Ambo te Bilthoven verschenen de overige vier boeken van Szasz: Ideologie en waanzin, 267 blz., paperback f 14.50; De waan van de waanzin, 368 blz. mcl. aantekeningen, paperback f 17,50; Het recht om terecht te staan, 253 blz., paperback f 16,50 en De tweede zonde, 100 blz., paperback f 8,90).
Mavo-leraren in Balk kozen eigen directeur mee
(Van een onzer redacteuren)
SONDEL — „As bistjürslid kin je net oer de muorren fan de skoalle hinne sjen." Die woorden zijn van de heer Jelle Bangma uit Sondel, voorzitter van de Vereniging voor Christelijk Mavo in Balk en Omstreken. Hij vindt dat een schoolbestuur zich in principe niet moet bezighouden met de dingen die achter de schooldeuren gebeuren. Toch is het verantwoordelijk voor alles wat er in en rond de school plaatsvindt. Sommige dingen raken tegelijk bestuur en personeel. Een voorbeeld daarvan is het benoemen van een nieuwe directeur. Enkele weken geleden moest er in Balk een nieuwe schoolleider worden benoemd. Dat is gebeurd in voorbeeldig samenspel tussen leraren en bestuur.
In november vorig jaar werden er advertenties geplaatst. Volgens de statuten van de vereniging moet de directeur van de school belijdend lid van de Nederlandse Hervormde Kerk zijn. Er kwamen twaalf reacties. Deze werden door het bestuur bekeken. Zeven brieven werden meteen opzij gelegd. Met de vijf overblijvende kandidaten werd de selectieprocedure voortgezet.
Binnen het bestuur was al in een heel vroeg stadium besloten, dat de benoeming niet buiten het personeel om zou gebeuren. Toch werden de leraren niet helemaal vanaf het begin ingeschakeld. In de advertenties had namelijk niet gestaan, dat alle reacties ook door (een aantal) personeelsleden zouden worden bekeken. Men vond het daarom niet verantwoord de leraren meteen mee te laten spelen. Men vreesde helemaal een precaire situatie, wanneer zich onder de sollicitanten een leraar van de school had bevonden.
lelie Bangma
Gesprek
De kandidaat directeuren voerden ieder ongeveer een uur lang een gesprek met de leraren. Een en ander verliep in een prettige atmosfeer. Van een kruisverhoor was geen sprake, aldus de heer Bangma. Na afloop van de ontmoeting met de kandidaten gingen bestuur en personeel uiteen. De leraren hadden het verzoek gekregen met een eigen voordracht te komen. Alle kandidaten hadden op dat moment al „ja" geantwoord op de vraag, of zij een eventuele benoeming zouden aannemen.
Tegen de laatste bezoeker (op zaterdagmiddag) had het bestuur gezegd, dat hij desgewenst wel mocht blijven wachten op de uitslag. Het lag namelijk in de bedoeling nog diezelfde middag tot een beslissing te komen. Het personeel, dat het niet nodig had gevonden te vergaderen over zijn keuze, werd na enige tijd in de vergadering van het bestuur geroepen en in die gezamenlijke bijeenkomst werd de beslissing genomen.
Een van de leraren voerde het woord namens het personeel. Ook zonder dat er namen genoemd waren, was het duidelijk dat bestuur en leraren hun keuze hadden laten vallen op dezelfde kandidaat. Toevallig was dat de man, die elders in het gebouw zat te wachten. De heer J. Stekelenburg uit Ede kon dan ook op staande voet vernemen, dat hij de nieuwe directeur was.
Onderwijs ten goede
Jell Bangma is ervan overtuigd, dat de in Balk ge I . lw ze het onderwijs ten goede komt. Hij zegt zichzelf op een bepaald ogenblik graag te willen terugtrekken, als dat in het belang is van de kwaliteit van het onderwijs. Binnenkort is er een ledenvergadering. Hij hoopt en vertrouwt, dat de leden dan hun waardering voor en vertrouwen in de manier waarop de nieuwe directeur is benoemd zullen uitspreken. Over de mening van het personeel bestaat geen enkele onduidelijkheid. Diezelfde zaterdagavond belde een van de leraren op om te bedanken voor de manier waarop men het personeel had ingeschakeld. „Dat founst wol geweldich," zegt mevrouw Bangma tegen haar man.
Jelle Bangma is niet alleen voorzitter van de christelijke mavo in Balk. Hij bekleedt dezelfde functie in het bestuur ■van de lagere school in zijn woonplaats Sondel. Verder zit hij ln de gemeenteraad van Gaasterland voor de ARP. Het is dus wel duidelijk, dat hij voorstander is van protestants-christelijk onderwijs. „Mar dat bitsjut net, dat lk tsjin iepenbier ünderwiis bin," zei hij. Als raadslid voelt hij zich verplicht ook de belangen van de openbare scholen zo goed mogelijk te behartigen. Hij heeft het gevoel dat het voor buitenstaanders wel eens moeilijk is dat in te zien.
„Net elkenien sjocht altyd hwat foar pet as jo' op ha," meent de heer Bangma. Dat is een bezwaar van het bekleden van dubbele functies.- Weliswaar heeft de gemeente weinig of geen bemoeienis met de christelijke mavo ln Balk, maar niettemin zou hij niet graag de reputatie krijgen van „ultsleper" voor het bijzonder onderwijs. Overigens zou dat niet gemakkelijk gaan, want Gaasterland heeft een uitstekende wethouder voor onderwijszaken en een dito secretaris-ambtanaar en het gaat dan ook uitstekend met het onderwijs in de gemeente, aldus de heer Bangma.
Bezoek
Drie bestuursleden en één personeelslid (de huidige directeur of een leraar) brachten een bezoek aan de vijf mensen, die de eerste ronde hadden „overleefd". Niet alleen op school werden zij bezocht, maar ook thuis. Deze hele operatie werd in twee dagen voltooid. De heer Bangma reed in die periode een kleine duizend kilometer. Twee kandidaten werden minder geschikt geacht. Over de resterende drie mensen werd een „rapportje" opgemaakt ter informatie van het personeel, Met hetzelfde drietal werd de afspraak gemaakt, dat zij op 11 en 12 januari naar Balk zouden komen. Het doel van die bezoekjes was dat de leraren van de school met hen kennis konden maken. Een kwestie als het benoemen van een directeur is een aangelegenheid voor bestuur en personeel samen, vindt de heer Bangma, en als men bij voorbaat eventuele aversies kan vermijden, waarom zou men dat dan niet doen?
Riskant
„In geweldich moaije demokratyske bineaming," vindt de heer Bangma. Overigens was het bestuur zich bewust van het riskante karakter van deze werkwijze. Wat bijvoorbeeld zou er gebeurd zijn als het personeel met alle geweld een andere man had willen hebben dan het bestuur? „Jawis, jo kinne sa slaende rtizje krije," geeft de heer Bangma toe. Van tevoren had het bestuur duidelijk gesteld, dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid in zijn handen lag. Tegelijk is de heer Bangma er echter van overtuigd dat bestuur en personeel elkaar gevonden zouden hebben, wanneer de keuze was gevallen op verschillende kandidaten. De vraag om inspraak bij de benoeming kwam niet uit het personeel. Binnen het bestuur was het idee opgekomen. De heer Ban ïuleert de filosofie die daarachter steekt aldus: een bestuurslid c.choven post binnen de ve<-eriging. De leden hebben he..i een stuk vertrouwen gegeven, dat hij o-k in iq met het personee' n Bestuur en personeel moeten eigenlijk een team vormen, wil de aak dit geval een school) optimarl d :