We hebben zoo menig Pinksterfeest gevierd, dat in het boek onzer herinneringen met onuitwischbaar schrift staat opgeteekend. We hebben gejuicht en gejubeld, als de schepping in de volheid der lentebekoringen hoogtijd hield; we hebben ons hart voelen kloppen onder de heerlijke gewaarwording van de echte en waarachtige levensvreugde, die niet geboren wordt onder luidruchtige vermaken of uitsluitend opgewekt door het bijzijn van opgewonden feestgenooten, — die het gemoed doet zwellen onder de zachte aandoeningen van al wat liefelijk is en scho on. De jaren komen en gaan, — zij brengen in hoofdzaak dezelfde opvolging van gewaarwordingen en indrukken. Worden deze daarom minder levendig en minder diep? Gelukkig bij wien dat niet zoo is; gelukkig, wie de frischheid des jongen levens behoudt, al grijzen de lokkenen wordt de gang minder snel; gelukkig, wie als kostbare parelen de herinnering van de feestdagen zijner kindsheid en jongelingschap bewaart, om er in de dagen van gevorderden leeftijd nieuwe aan toe te voegen. Het feest „van den vijftigsten dag",— het oogstfeest in Israël, dat van den Heiligen Geest in de Christelijke Kerk valt zoo eigenaardig samen met de dagen van verhoogd natuurgenot, dat het ons bijna niet mogelijk is het een van het ander te scheiden. Ook hier treedt, gelijk in al onze feesten, de gedachte aan vernieuwing op den voorgrond, en voelen we ons tot geestdrift gewekt voor iets hoogers dan onze alledaagsche bemoeiingen. Het is de mensch, die feestviert, de geroepene tot een leven van meer waarde dan het zwoegen voor eigen belangen en het worstelen om zich staande te houden; een stem richt zich tot al wat er edels is in de menschelijke natuur, om het te wekken tot een krachtiger leven, dat zich mededeelt aan al onze broeders; het feest ontsteekt een vuur, dat ons moet zuiveren van de , besmetting van het egoïsme, dat ons i meer en meer geschikt maakt om te 'iar beiden aan onze eigenlijke taak, aan «|en strijd voor het Godsrijk, het rijk van eendracht en liefde en vrede, i Op den kansel, waar wij heden het woord richten tot onze feestvierende toehoorders, wordt geen gewag gemaakt | Tan de öf historische, öf symbolische beteekenis van het gewijde Pinksterverhaal. Men zal daar, natuurlijk, nog lang over twisten; theologische geschilpunten schijnen een bijzondere aantrekkelijkheid te bezitten, zoodat zij steeds op de agenda blijven. Wel is het gevaar groot, dat men zoodoende blijft hangen aan het mindere, en niet ingaat tot het meerdere ; dat men Pinksteren houdt met het hoofd en niet met het hart, maar — wij oordeelen niet en wenschen slechts een groot aantal menschen, hoe onderscheiden ook in geloofsbegrippen en dogmatische opvattingen, in één feestgroet samen te brengen. Is eigenlijk de bespreking van den inhoud van een feest gelijk dit wel een onderwerp — voor ons, die het maatschappelijk gebied tot het terrein van ■werkzaamheid hebben gekozen?
Het Christendom als maatschappelijk verschijnsel beschouwende, zijn wij op den goeden weg om het tot zijn recht te doen komen. Immers, het is niet bloot een theorie, een stelsel van geloofsmeeningen; het is een kracht, die de menschen bezielt en hen doet streven om te worden wat zij zijn moeten, zullen zij met en door elkander de volmaking naderbij komen — het is de nieuwe geest, de Heilige Geest,die aan de onderlinge betrekkingen een wijding geeft, welke zij misten vóór het licht des Evangelies de menschheid bescheen. De liefelijkste beelden rijzen voor onze aandacht, als wij opklimmen tot de dagen, waarin zich de eerste groepen vormden van mannen en vrouwen, die de broederlijke gezindheid, kenmerk van hen, die zich Jezus' discipelen noemden, aankweekten en onderhielden; te midden van een wereld, die deonde goden ende godsdienstvormen der ■vaderen begon te ontgroeien en in den blinde rondtastten naar iets meer bevredigends, vormden zij een kern, die zich allengs uitbreidde, die aanwies tot een maatschappij, hemelsbreed van de vroegere verschillend. De ontwikkelingsgeschiedenis van het Christendom,in dagen san strijd en van overwinning, in tijdperken van onderdrukking en van heerschappij, verhaalt van menige daad van ontrouw aan het beginsel, van menigen betreurenswaardigen val, we zien terug op tijden, waarin het geheel scheen versmoord onder de drukking van geloofshaat en kerkelijke hartstochten, of uitgebluscht door een zinledigen vormendienst; maar nooit ging het geheel verloren, steeds bleef de Heilige geest zijn werking verrichten; als een vnur, dat niet kan uitgebluscht worden al overstelpt men het ook met asch en puin, vlamde hij immer helderder op, en bleef het licht, waarheen de moegestreden mensch hoopvolle blikken richtte. En thans ? Is nu het besef levendig genoeg geworden, dat de broederlijke liefde het merg is der maatschappij, de ziel der menschheid ? Kunnen we nu met opgewektheid getuigen, dat wij ontwaakt zijn tot het bewustzijn onzer roeping, om voor allen alles te zijn ? Och, het is beter die vraag maar niet te stellen, waar de feiten en verschijnselen, van verre en van nabij, ons een weinig geruststellend antwoord schijnen te geven. Hooren we niet dag aan dag gewagen van maatschappelijke krankheden, allen voortvloeiend uit dezelfde bron: het egoïsme? Van alle kanten wijst men op verkeerdheden, en dan wordt de wetgever te hulp geroepen om ze te doen verdwijnen. De wetgever zet zich aan den arbeid, en er wordt gesproken en geschreven, en het eind van de geschiedenis is dat er weer nieuwe leemten worden ontdekt die opeenstapeling van geboden en voorschriften: 't is een ware Sisyphusarbeid. Hoeveel anders zou het zijn, als de Heilige Geest dieper doordrong in de maatschappij, en haar vervormde tot een vereeniging van broeders, van eensgezinde makkers op de levensreis. Den arbeider zou het loon niet beknibbeld worden beneden de eischen der billijkheid, zoodat hij niet in opstand zou komen tegen de maatschappelijke inrichting, gelijk, wij in den jongsten tijd zagen bij de Duitsche mijnwerkersbevolking; van zijn kant zou hij ook niet het oor leenen aan hen, die hem ontevreden maken met het lot, dat hem een andere en menigwerf slechts schijnbaar lichtere taak oplegt dan vervuld wordt door degenen, wier levensomstandigheden zijn opruier hem voorstelt in een benijdbaar doch bedriegelijk licht. Waren wij inderdaad Christenen, onze strijd voor eigen inzichten en meeningen omtrent de dingen van algemeen belang zou geen hatelijk karakter dragen, en nooit zouden we ons hebben te schamen over de wapenen, waartoe wij onze toevlucht nemen. Leefden we onder de heerschappij van het Christelijk beginsel we zouden meer hart hebben voor de ellende der armen, voor de ontberingen der lijden- ■ den, voor het gemis der onwetenden; al ons streven zou gericht zijn op de leniging van de nooddruft, op de bevrediging der lichamelijke en geestelijke behoeften dergenen, die we thans slechts in overdrachtelijken zin onze broeders noemen. En zal men dan zeggen, dat het geen onderwerp van voortdurende bespreking moet zijn, in hoeverre het Christendom zijn invloed doet gelden op de Maatschappij ? Doch aan den anderen kant, laat ons niet ontdankbaar zijn. Er is veel gestreden in de achttien & negentien eeuwen, die sinds de eerste openbaring van den Heiligen Geest der Christelijke gemeenschap zijn voorbijgegaan, — er is ook menige overwinning van blijvenden aard behaald. In toenemenden getale zien wij hen werkzaam, de mannen en vrouwen van edel karakter, die de krankheden der maatschappij en de wondeplekken in haar zedelijk organisme moedig onder de oogen zien en met kloeke hand zoeken te heelen. Hoe verschillend ook de vlaggen schijnen, waaronder zij te velde trekken, boven die alle waait één banier hoog in de lucht: zij draagt tot opschrift het onsterfelijk woord van den Voorganger: Hebt elkander lief! Israel's Pinksteren was oorspronkelijk het oogstfeest,later tevens de herdenking van de wetgeving op Sinaï. Ook het onze moet, bij toeneming ieder jaar, een feest zijn waarop we immer nieuwe vruchten van Christelijke toewijding aanbieden, — en tevens dat, waarop de heerschappij der hoogste wet, die der liefde, de harten vervult met dankbare blijdschap.
"PINKSTEREN.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/06/11 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009814:mpeg21:p005
"Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/06/11 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009814:mpeg21:p005
Elck wat wils. Nog een oordeel over de Arbeidswet! In het Juni-nummer van de Vragen des T ij d s komt een opstel voor van dr. J. Th. Mouton te 's Gravenhage, getiteld: „Op weg", waarin gewezen wordt op het goede en het gebrekkige van de aangenomen arbeidswet. Den algemeenen indruk, dien hij van het wetsontwerp heeft gekregen, geeft Dr. Mouton aan het einde van zijn artikel aldus weder: „Het wetsontwerp schijnt mij toe verkeerd te zijn opgezet; ware van de instelling van inspecteurs uitgegaan, dan had het, bij overdrijving gesproken, m. i. niet veel meer behoeven te bevatten dan een eenig artikel: Er zullen zijn inspecteurs, die de Nederlandsche industrie zullen hebben te bestudeeren en die binnen bekwamen tijd voorstellen zullen doen ter bescherming van jeugdige personen en vrouwen, daarin werkzaam. „De redenen voor dezen misgreep eerbiedigende, heb ik van den inhoud van het ontwerp geen ongunstigen indruk behouden, al geeft hetin hoofdzaken te weinig (veldarbeid) al daalt het, in den blinde tastende, in te veel bijzonderheden af (art. 5), al teekent het inconsequentie door het hygiënisch karakter somtijds te miskennen (Zondagsrust) en zedelijke motieven te vervraarloozen (leerplicht tegenover arbeidsverbod), al is voor de naleving niet voldoende gezorgd, al is de werkkring der inspecteurs niet geregeld. Mijne ingenomenheid met het ontwerp berust voornamelijk op de invoering van het inspecteurschap, maar gaat dan ook niet verder dan is aangeduid in den titel van dit opstel: het verheugt my, dat de Nederlandsche wetgever op weg is naar eene grondige regeling van overmatigen en gevaarlijken arbeid." Over de houding der Regeering! De anti-revolutionaireNieuweGroni nger Ct. acht, nu de politieke schaal wel overhelt naar de anti-liberale zijde, maar het overwicht betrekkelijk klein is, de gedragslijn der regeering aangewezen. Inderdaad heeft de liberale Eerste Kamer het in haar macht, d« Schoolwet ai' te stemmen en het Ministerie Mackay-Keuchenius zedelijk te noodzaken tot aftreden. Welnu, in die wetenschap, en van dit lastig ieit alle mogelijke gevolgen aanvaardende, aarzele de Regeering niet haar wetsontwerp ten spoedigste in het vuur te brengen, en alzoo de liberale partij, in haar bolwerk de Eerste Kamer, voor de keus te stellen, tusschen een eervollen terugtred in het belang der rechtvaardigheiden eer. hardnekkige weigering tot verzoening en tempering van dezen moreeien burgerkrijg. De Eerste Kamer, ais de ééne wettelijke helft der Volksvertegenwoordiging, verklare zich en kieze mannelijk partij, wanneer die vraag haar gesteld wordt; en in de goed-oi afkeuring, die haar besluit bij de publieke opinie zal vinden, spreke de natie in haar geheel zich uit, of zij het met de Eerste Kamer eens is oi niet. De Regeering moet weten of zij de natie achter zich heeft, of slechts een gedeelte daarvan; of zij inderdaad aan het hoofd der natie staande, zedelijk bevoegd is haar te regeeren, of dat de natie haar niet erkent als haar hoofd en daarom haar maatregelen afkeurt. Ze zij tot toenadering bereid zoolang en zoover mogelijk, maar houde aan de hoofdgedachte onverbiddelijk vast, en late niet toe, dat iemand die vervalsche. Geen leerplicht dus, als koopprijs van de gunst der Eersle Kamer; en met dit shibböleth liever eerlijk gevallen, dan ten koste van het begirsel gezegevierd. Ook ten opzichte der Defensie zal een cordate houding der regeering het meest uitwerken. Talmtactiek is tegen het wezenlijk belang der natie. Er z\j geen aarzeling; ook op het gebied der Belastingen, het eenige waarover de Regeering zich nog weinig heeft uitgelaten, spreke zij zich open uit. De natie heeft, vooral nu enkele liberalen den Minister schijnen te willen dicteeren wat hy doen moet, recht om te weten, en de Minister heeft zich nu genoeg georienteerd, om te zeggen wat zijn denkbeelden zijn. De Minister van Financiën volge voorbeeld van zijn ambtgenoot van Justitie, die het socialistisch wetsontwerp van den heer Domela Kieuwenhuis tegen de gedwongen winkelnering, onnoodig maakt door een beter van zijn eigen maaksel.
Zal de Onderwysquaestie van de baan geschoven worden? In de Vragen des Tyds behandelt mr. J. A. Van Gilse het onderwijs-wet-ontwerp- Mackay. Er kan en mag zijns inziens van de meerderheid der Eerste Kamer niet verwacht worden, dat zij zich onvoorwaardelijk tegen de subsidieering der bijzondere school verzetten zal. Daarmede is echter allerminst gezegd, dat het ontwerp-Mackay door haar zou mogen worden' aangenomen. Zooals het is ingediend, is het voor de vrijzinnige partij onaannemelijk,omdat daarin ten bate van de gezindheidsschool, het openbaar onderwijs ernstig wordt benadeeld. De schrijver geeft uitvoerig rekenschap van zijn overtuiging, dat voor de vrijzinnige partij, en natuurlijk dus ook voor haar vertegenwoordigers in de beide Kamers, het ontwerp onaannemelijk is, tenzij het of door de regeering belangrijk gewijzigd bf door de Tweede Kamer op ingrijpende wijze geamendeerd worde,zóó dat de aaneming van een subsidiestelsel althans aan het onderwijs geen te groote schade toebrenge en er eenige zekerheid gegeven worde, dat, met het verleenen van geldelijken steun, ook het gehalte van het bijzonder onderwijs verbetere. Mr. Van Gilse vat ten slotte zijn meening over het ontwerp in dezer voege samen: Subsidie voor de bijzondere school, — de vrijzinnigen kunnen het recht daarop nimmer en een voorstel daartoe kon, zonder verloochening van hun verleden, van hen onmogelijk uitgaan. Welkunnen zij hoogstens in een voorstel der tegenpartij tot subsidieering van de niet voor allen toegankelijke school berusten uit deferentie voor de uitspraak van het kiesbevoegde volk, maar dan ook alleen op deze voorwaarde, dat niet worde geschaad het onderwijs, hetwelk naar het grondwettelijke voorschrift van overheidswege in het belang en ten behoeve van allen wordt verstrekt, omdat er geene richting is, die niet ergens in Nederland minderheid is. Aan de vrijzinnigen in den lande, aan allen die de gewetensvrijheid tegen geloofsdwang en priesterheerschappij verdedigd willen zien, is de hoede over het openbaar onderwijs toevertrouwd, en wie uit politieke berekening of uit lafheid de wachters tot ontrouw aan het vaandel aanspoort, hij is een valsch „vriend der liberalen." Inwilliging van den wensch naar subsidie, het zij zoo; maar niet ten koste van haar eer brenge de vrijzinnige partij dit offer. Gedurende meer dan 30 jaar heeft zij, door het openbaar onderwijs te handhaven en te versterken, voor gewetensvrijheid en volksontwikkeling gestreden; blijve zij ook in tegenspoed aan deze vaan getrouw. Het Nederlandsche volk zou al geheel ontaard moeten wezen, indien het zou mogen twijfelen aan het: „In hoe signo vinces." De plaag van het Notariaat! In hat „Weekblad voor Notarisambt en Registratie" wordt, onder den titel: De plaag van het Notariaat, de wijze besproken, waarop de notarissen hier te lande worden benoemd. De schrijver eischt niet, dat anciënniteit de maatstaf zij; de vraag: wie is de oudste? moet achterstaan bij de vraag: wie is de geschiktste? Hoe zal de regeering deze vraag beantwoorden ? Het tegenwoordig systeem deugt niet. De regeering wordt officieel geadviseerd door ambtenaren, die met de candidaat-notarissen veel te weinig in aanraking komen om over het gehalte der sollicitanten te kunnen oordeelen. En buiten deze adviezen is het.. een wedren van kruiwagens. Volmaakte onpartijdigheid is onbereikbaar; maar tusschen dezen en den tegenwoordigen toestand is een hemelsbreed verschil. „Hoe kin men verwachten, — zoo gaat de schrijver voort — een onaf hankelijk corps ambtenaren te vormen uit menschen, die men vooral er toe dwingt, om hen die meer of minder protectie kunnen geven, toch vooral te vrind te houden? Hoe kan men zich achteraf beklagen, wanneer er onder de uitverkorenen, die elkander met allerlei verborgen wapenen hebben moeten bestrijden, gevonden worden, die het, nu zij hun doel bereikt hebben, met de eer en de waardigheid van hun ambt noch tegenover het publiek, noch tegenover hunne collega's zoo nauw nemen? Hoe kan men loochenen in één woord, dat de wijze van solliciteeren voor het notariaat in hooge mate demoraliseerend werkt ? „En, wat het ergste is, niet alleen de minder geschikten, ook de werkelijk goeden worden gekruid. Of laat iemand, die gevoelt inderdaad aanspraak op eene benoeming te mogen maken, het wagen aan dealgemeene steeple chase niet mee te doen, en hij zal maar al te spoedig bemerken, hoe anderen hem voorbijschieten en hij als candidaatzyn leven zal moeten slijten. Wij schreven dan ook niet te veel, toen wij aan het hoofd van ons artikel de tegenwoordige wijze van solliciteeren een plaag van het notariaat noemden. „Wat wij dan zouden wenschen? Een vergelijkend examen? Dit zeker niet; er wordt waarlijk al genoeg geëxamineerd en vergelijkende examens geven weinig waarborg. Wij zouden willen dat er een Minister van Justitie optrad, krachtig genoeg om openlijk bekend te maken, en in de uitvoering vol te houden, dat voor notarieele benoemingen geen enkel advies meer zou worden tre- | vraagd noch aangenomen, dan van hou, die uit eigen ervaring de geschiktheid der verschillende sollicitanten konden beoordeelen en dat elke inlichting zou worden terzijde gelegd, die niet was omkleed met redenen, geput uit de persoonlijke .wetenschap des informatiegevers. „Wanneer maar eenmaal het tegenwoordig netwerk van protectie en kuiperij wasvaneengescheurd, zou het niet zoo spoedig weer te zamen geknoopt worden."
"Vragen van den dag.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/06/11 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009814:mpeg21:p005
l)ai i itiitso, wk m Frankrijk, geen goud is dat blinkt, toont de schrijver Eucheval— Clarigny aan in een schets van den financieelen toestand der Republiek in de „Revue des deux Mondes". De beheerders der schatkist krijgen er geducht van langs en dat niet in losse phrasen zonder eenigen grond, neen, met cijfers en officieele documenten, toont hij aan, dat hij weet, wat hij zegt. Op het oogenblik bedraagt Prankrijk's staatsschuld 30'/j milliard, waarbij nog komt 2 milliard voor het kapitaal, uit welks rente de staatspensioenen voor de gepensioneerde ambtenaren worden betaald. In de laatste twintig jaar zijn deze pensioenen geducht gestegen: de pensioenen voor leden van het leger te land, die in 1869 zoo ongeveer 45 millioen beliepen, zijn nu, in 1889 tot 92% millioen gestegen en die van de marine van 111/2 tot 31 Va millioen. Deze uitgaven zullen nog aanmerkelijk toenemen bij invoering van de nieuwe recruteeringswet. Behalve de staatsschuld van 30'/j milliard, welker intrest in 1889 een som van 1300 milloen verslindt, bedraagt de schuldenlast van de gemeenten van Frankrijk nog meer dan drie milliard en die der departementen ongeveer 500 millioen. Noch de staatshuishouding van Italië, noch zelfs die van Oostenrijk-Hongarije, heeft zulk een enorme staatsschuld van 34 milliard, die de Fransche belastingbetalenden is opgelegd Clarigny doet zijn opstel vergezeld gaan van een vergelijkend overzicht over den financiëelen toestand van de staten van Europa en daaruit blijkt welke volkshuishoudkundige dwalingen en fouten begaan zijn om den tegenwoordigen toestand te ververkrijgen en met welke zorgeloosheid en nalatigheid de rijkdommen des lands zijn verbruikt. Ook voor de eerste toekomst heeft Clarigny weinig hoop op verbetering: de regeeringsmannen leggen het land altijd weer nieuwe lasten op, zoodat de vraag mag worden gesteld: Waar moet dat heen? De tot dekking van de deficiten der gewone budgetten voor 1886, '87, '88 en '89 noodig geworden nieuwe staatsleeningen.beloopen tezamen 2588 millioen, dus jaarlijks een gemiddeld tekort van 647 millioen. Stelt men het tekort voor 1890 op 550 k 600 millioen, dan kan men niet van pessimisme worden beschuldigd, aldus zegt Clarigny. Zoo geeft dus het financieel beheer jaarlijks een tekort van meer dan een halfmilljard, dat is de onverbiddelijke waarheid, die als een dreigend spook boven de glansrijke feestelijkheden van het 100-jarig jubileum en de wereldtentoonstelling zweeft. Europa is door de telegraaf uit Rusland verrast met een toast van den czaar, die aan een groot banket heeft gedronken op vorst Nicolaas van Montenegro, „deneenigen oprechten en getrouwen vriend van Rusland." 't Klonk als een klacht, als een verzuchting: een vorstje met 2000 onderdanen „de eenige vriend van Rusland!" Te Weenen en Pest zag men in dezen 1 heildronk een bedreiging, terwijl anderen meenden, dat de czaar er een betuiging van onmacht mee bedoelde tegenover den bond tusschen Duitschlandk Oostenrijk en Italië.} Gerust schijnt men te Berlijn er ook niet over te zijn, juist nu men in den laatsten tijd 't met elkaar zoo goed scheen te kunnen vinden, komt deze heildronk zeer ten onpas. ,De czaar is geen praatjesmaker en geen huichelaar," — zegt de Kölnische Zeitung — „wat hij zegt, dat meent hij, en wanneer hij spreekt, dan doet hij dit niet zonder ernstige redon." Het blad herinnert de door den czaar in 1886 te Sebastepoï uitgevaardigde dagorder aan de vloot in de Zwarte Zee. ,Heden staat deze vloot nieuw op, tot vreugde van het langgesmade vaderland," — zeide de czaar toen En inderdaad heeft sedert dien tijd de vloot in de Zwarte Zee reusachtige vorderingen gemaakt. In het vorige jaar werd zij vermeerderd met drie pantserschepeneneen aantalkanonneerbootan en thans heeft de minister van marine weer drie nieuwe vaartuigen van 11000 tonnen besteld, welke machines van 12000 paardekrachten zullen bezitten en die eene groot® snelheid zullen hebben. Verder zullen ze» torpedobooten worden gebouwd, die met petroleum kunnen worden gestookt,en binnen korten tijd moeten 75 pontons voor het vervoer van troepen gereed zijn. Zoodra de stalen ram-torpedoboot, die te Nikolajeffvan stapel is geloopen en die eene snelheid van 20 Engelsche mijlen in het uur moet hebben, haar proeftocht met goed gevolg heeft g.o-•daan, zullen nog andere booten van hetzeli' •=> model worden gebouwd. Het woord van den czaar is dus volkomen bewaarheid. In verband hiermede hecht de Kölnische groote beteekenis aan de woorden, door den czaar tot den vorst van Montenegro gericht. Deze door Rusland gesubsidieerde souverein heeft zeven dochters, alle „stramm und hübscn" — volgens het Duitsche blad. Toen de oudste met den Servischen kroonpretendent Karageorgevitsch trouwde, kreeg zij van den czaar een bruidschat mede. De tweede treedt weldra in het huwelijk met een neef van den czaar, en men vermoedt, dat hierdoor de weg wordt voorbereid voor eene verbintenis tusschen de derde of vierde dochter en den czarewitch. Dan zal er natuurlijk voor de Montenegrijnen ook in andere opzichten iets moeten wtarden gedaan, en dan zullen de kleine Balkanstaten op hun tellen moeten passen! riet eerste deel van de groote jaarlijksche zitting van het Parlement van Engeland heeft Dinsdag 11. een einde genomen door de intredende Pinkster-vacantie. De hoogst belangrijke voorstellen tot de ten koste legging van eenige honderden millioenen, om de Engelsche vloot de bovenste plaats te verzekeren onder de rij der mogendheden, zijn in deze zitting aangenomen; eveneens de voorstellen ter conversie van de nationale schuld en in beginsel is besloten tot invoering van de rlocal government act", de groote decentralisatie-wet ook | in Schotland, waardoor Engeland in 't bezit is gekomen van graafschapsraden of provinciale raden, die op kleine plaatselijke Parlementen gelijkend, de provinciale en gemeentelijke zelfregeering op broederen grondslag uitoefenen. Dat is meer dan de Britsche wetgeving in lange jaren in zulk een korten tijd heeft tot stand gebracht en deze uitslag moet worden toegeschreven aan de gematigdheid van de oppositie, die op voorschrift van de leiders Gladstone en Parnell de obstructie-taktiek heeft laten varen, waardoor zij vroeger de lersche quaestie onder de aandacht van den wetgever zocht te brengen. Hoewel de lersche quaestie in geeu Tan beide Huizen sedert Februari druk is besproken, moet men toch toegeven, dat zij nieuwe vorderingen heeft gemaakt doordien de vreeselyke acte van beschuldiging, door den Times met goedkeuring en medewerking der regeering tegen de Parnellisten opgesteld, door de bekentenissen van Piggott is ineengestort. Het kiezerscorps heeft niet onduidelijk blijk gegeven van zijn gevoelens door de meerderheid te doen toevallen aan de gladstoniaansche candidaten, bijna overal waar door sterfgeval of ontslagneming verkiezingen noodig waren. Het kabinet en zijn bondgenooten, de liberale dissidenten, heeft den invloed va» het proces-Parnell gevoeld en moet zelfs voor 1890 concessiën voor lerland in bewerking hebben genomen. De afschaffing van het onderkoningschap van lerland, waarvan sprake is geweest, is alleen uitgesteld, omdat men zag, dat zulk een besluit den voorstanders van home rule nu toch niet meer zou kunnen voldoen. Een ander treffend voorbeeld van de toegevendheid tegenover lerland is, dat Balfour, lerlands staats-secretaris, de man van de onderdrukkingswet, aan de Kamer vier ontwerpen heeft voorgelegd ter behandeling na Pinksteren, om aan de lersche gemeenteraden 12 millioen beschikbaar tö stellen ter verbetering der kanalen tot besproeiing van de landerijen. Stap voor stap gaat dus het kabinet-Salisbury de lersche aspiratiën tegemoet, zoodat zelfs de parneïhsten over het eerste deel der zitting zich niet te beklagen hebben. De positie van lord Salisbury is op'toogenblik vrij zeker; in de buitenlandsche politiek heerscht bijna volkomen vrede, meer dan ooit onder Gladstone en als de suikerpremiequaestie er nu maar niet was, dan zou er tegen het kabinet — de lersche quaestie uitgezonderd — bijna geen punt van aanval meer zijn. Dat het kabinet zich sterk gevoelt, bewijst de vasthouding aan het ontwerp ondanks de groote oppositie. Dnitschlands regeering heeft in Westfalen een onderzoek doen instellen naar alle omstandigheden, die de werkstaking zijn voorafgegaan en gevolgd, of die haar hebben begeleid. Het schijnt, dat de Keizer nauwkeurig op de hoogte wil komen van de betrekkingen tusschen werklieden en werkgevers, zoowel als van den geheelen maatschappelijken en economi«chen toestand in de mijndistricten.1 Eerst na het ontvangen van dit verslag, zal de keizer bepalen, of] er ook aanleiding ias Cliij ~ . ~<-11 xcijJtvoUcxg zeide: „maau-egeieu t.e nemen om de natie te 'beschern en tegen de ongemakken uit ontevredenheid eener minderheid voortspruitend." Voorloopigis reeds van 's keizers wege een aanschrijving gericht aan alle besturen, om zoo spoedig mogelijk verandering te brengen in bestaande wanverhoudingen, voor zoover de wettelijke bepalingen dit toelaten en verder zoodanige maatregelen voor te bereiden, als tot tegemoetkoming aan de billijke aanspraken der arbeiders kunnen strekken. Een grondwetsherziening staat Zwitserland te wachten. De radicale Zwitsersche werkliedenpartij dringt aan op de herziening van de grondwet van 1874. Ook de ultramontanen schijnen, vreemd genoeg, grondwetsherziening te eischen, maar in anderen zin. Gewenscht wordt: Invoering van het verplicht Bondsreferendum (alle wetten van den Bond] moeten den burgers ter aanneming of verwerping worden voorgelegd.) Afschaffing j vanj de kantons vertegenwoordigende standsraden; Toelating der geestelijken tot den nationalen raad; Ondersteuning der bijzondere scholen; Algemeene verplichte verzekering van werklieden tegen ongelukken; Bankbiljetten-monopolie; Vestiging van een algemeene staats-brandassurantie. Deelneming van den Bond aan landverhuizing en kolonisatie. Verkiozing van de Bondsregeering door het volk. Over deze vraagstukken moet de Bondsraad in de lente rapport uitbrengen, maar dat duurt de werkliedenpartij te lang, zij dreigt 50,000 handteekeningen te verzamelen en dan zal een volksstemming moeten plaats vinden om te beslissen of grondwetsherziening moet geschieden of niet. Hoewel bijna de geheele pers van Scandinavië tegen de aanneming vandeZweedsche socialisten-wet ijverig ageert en tal van protest-meetings zijn gehouden, schijrt de aanneming van het voorstel in beginsel vrij zeker. De Eerste Kamer heeft de wet met groote meerderheid aangenomen; do Tweede Kamer heeft daarentegen de schrapping van een in algemeene termen gevatte passage, zoo vaag dat niet alleen de socialistische agitatie, maar ook de vrijheid van K.. o.e. uoor zou getroffen geschrapt. Deze passage luidde aldus: „Het opwerpen van maatregelen, die de bestaande maatschappelijke toestanden in gevaar kunnen brengen of wel noodlottig kunnen worden voor hun verder voortbestaan, wordt met gevangenis gestraft." Vóór de schrapping van die zin waren 1091 - den, er tegen 102, zoodat 't best mogelijk is,dat ten slotte het resultaat der levendige en onstuimige discussiën toch nog kan zijn de aanneming van de wet, die ook in den vorm niet al te zeer afwijkt van het oorspronkelijk regeeringsvoorstel. Het doel is door de verscherping van de algemeene strafrechterlijke bepalingen het doel te bereiken, door een socialistische uitzonderingswet beoogd. De regeering heeft van de commissie ter ontwerping van een wetsvoorstel tot verzekering van den ouden dag, een wet in dien zin ontvangen. De verzekering van den ouden dag is evenals de verzekering tegen ongelukken verplichtend maar is van nog veel ruimer strekking dan haar voorgangster. I e d e r Zweedsch burger, rijk of arm, werkgever of werkman, die een zekeren leeftijd heeft bereikt en belasting tretaalt, valt onder de nieuwe wet en moet zich een jaarlijksch inkomen verschaifen door zichzelven in de nationale verzekeringsbank te verzekeren.
"Buitenlandsch Overzicht.". "Rotterdamsch nieuwsblad". Rotterdam, 1889/06/11 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 04-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011009814:mpeg21:p005