gewezen heeft verdedigd, de juistheid van het feit, dat appellanten des vereischt nog wenschen te bewijzen, heeft ontkend en verder beweerd, dat het aangeboden bewijs door getuigen niet is toelaatbaar, omdat evenbedoeld feit niet is ter zake dienende eu afdoende;
O. dat partijen daarop hare sustenuen mondeling hebben toegelicht, waarna de nederlegging der stukken ter tafel is gelast en de uitspraak bepaald is op hedéu;
Ten aanzien van het recht:
O. dat aan 's Hofs oordeel alleen is onderworpen de vraag of eischers, thans appellanten, al dan niet terecht in de kosten van het geding in eersten aanleg zijn veroordeeld;
O. dienaangaande:
dat de ingestelde vordering strekte:
lo. tot nietig en van onwaarde verklaring en. buiteneffectstelling eener obligatie, den 28sten October 1891 sub no. 6 verleden voor den te Bezoeki resideerenden notaris Ch. F. Hornung, waarbij de eerste appellant erkend heeft aan geintitimeerde schuldig te zijn eene som van f 17280 wegens door hem ten behoeve van zijnen handel geleende en naar genoegen in contanten ontvangen gelden, zijnde deze eisch hierop gegrond dat de obligatie geen oorzaak heeft en dat de daarin uitgedrukte oorzaak is valsch ;
2o. tot ontheffing, als een gevolg der sub lo. bedoelde nietigverklaring, van den tweeden en derden appellant van den bij gemelde acte ten behoeve van den geintimeerde gestelden borgtocht;
3o. tot veroordeeling van geintimeerde in de kosten des gedings;
dat geintimeerde in eersten aanleg den eisch sub lo. en 2o. niet heeft bestreden, integendeel dadelijk in de toewijzing daarvan heeft bewilligd, doch zich alleen heeft verzet tegen zijne veroordeeling in de kosten;
dat naar 's Hofs oordeel eene veroordeeling van geintimeerde in de kosten alleen dan zoude zijn te rechtvaardigen, wanneer hij als de oorzaak van het proces moet worden aangemerkt;
Het regt in Nederlandsch-Indië. Geraadpleegd op Delpher op 21-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBL08:002799001:00001