STRAFZAKEN.
HOOG-GERECIITSHOF VAN NEDERLANDSCH -INDIË.
(Eerste Kamer).
CASSATIE.
Zitting van 12 Maart 1896. Voorzitter: Mr. A. Stibbe Lzn.
Stblad 1884 No. 76 jo. Stblad 1853 No. 73 en Stblad 1833 No. 56. — Stblad 1893 No. 71 jo. art. 19 Stblad 1890 No. 149. — Art. 349 Strafv. en 430 Regl. Sum. Westkust. — Maatstaf der lijfsdwang. — bezit van opium.
Volgens de Ordonnantie in Stblad 1884 No. 76 zijn de controleurs bij het binnenlandscli bestuur op de bezittingen buiten Java en Madura, die het dagelijksch bestuur voeren over een gedeelte van een geveest, hoofden van plaatselijk bestuur. Deze kunnen, blijkens art. 1 la. B van Stblad 1853 No. 73, geene aandeelen genieten in boeten en verbeurdverklaringen toegekend aan aanbrengers en aanhalers. Krachtens art 2 van Stblad 1833 No. 56 mogen de leden der rechtbanken, hetzij als aanbrengers of anderszins, geen aandeel hoegenaamd genieten in de boeten, welke ter zake van begane overtredingen van wetten en reglementen worden ingevorderd.
De Ordonnantie in Stblad 1893 No. 71 heeft niet de strekking om art. 19 van het opiumpachtreglement (Stblad 1890 No. 149 jo. 155) te vervangen, maar geeft slechts van een gedeelte daarvan eene andere lezing.
Het regt in Nederlandsch-Indië. Geraadpleegd op Delpher op 28-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBL08:002803001:00001