langrijke en nuttige zaak had liij een open oog en een geopend gemoed. Opmerkzaam sloeg hij alles gade, ook het meest verwijderde, dat met de volmaking zijner letteroefeningen in eenig verband stond. Zoo had hij een schat van kundigheden zich verzameld, die men schaars in eenen mensch vereenigd vindt. En uit dien onuitputtelijken schat wist hij oude en nieuwe dingen aan anderen mede te deelen op eene geheel eenige wijze. Zijn stijl droeg het kenmerk der oorspronkelijkheid. Geene enkele bladzijde heeft hij geschreven, die dezen schoenen stempel mist. Zoo was ook zijn mondelinge voordragt. Ongewone scherpzinnigheid, gevatheid en geestigheid gaven aan zijne gesprekken en academische lessen dat boeijende en aantrekkelijke, aan zijne beschouwingen en oordeelvellingen dat piquante en treffende, wat men ook dan moest bewonderen, wanneer men in zijne opvatting niet kon deelen. Die geestigheid was hem aangeboren, een ongedwongen humor, hem natuurlijk eigen. Maar bij de vrolijkste scherts behield hij eene mannelijke waardigheid, die overal ontzag inboezemde. Statelijke achtbaarheid en geniale jovialiteit waren in VisscHEß op eene zeldzame wijze vereenigd. Zijne ironie trof, maar wondde niet. Wat hij ook zeide, hem kon men dit niet kwalijk nemen, omdat zijne natuurlijke goedhartigheid , zijn afkeer van alle schoolmeesterij, geen zweem van kwaden wil deed vermoeden. Opregt en rond van inborst, durfde hij
Utrechtsche studenten almanak voor .... Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUTRA01:001340001:00013