Befchoüwende Ontleeding. 145
tota vafculofa, geheel vaatachtig, fchoon verre de meefte Oncleeders mee Malpichius, het klierachtig noemen: maar Heyster zegt, zulks zyn gezwellen tegen de natuur in zieken en waterzuchtige voorwerpen; hec geen ook zyn Ed: Ampgenoot J: J: Baijerus, by het openen van waterzuchtige lyders, beweezenheeft; behalven dac inde lever van een paard of os, in welke gedierten dit deel ongemeen groot is, altoos geen bewys van eenig klierig weezen zig voordoet; en daarom zegt Winslow, het is een famenftel van allerlei foorc van vacen, die zig wonderlyk in de verfpreiding vermeerderen, en aan haar eindens een vergadering van ontelbare kleine gruis, en mergachtige pitten maken , als zo veel werktuigen om de gal van het bloed af te fcheiden.
De Lever-couleur is bruin-rood, naar den geelen trekkende, en van een ongeregelde ronde gedaante, deszelfs boven-oppervlakte is wel verheven, effen cn glat, maar onder cn van vooren ongelyk en uitgehold; en daar de lever 't grootfte buiks-ingewand is, zo worde zy in haar plaats gehecht door drie fterke banden, welke alleen dubbelde afzetfels (voorzien met een celluleus tusfehenweezen) van het buikvlies zyn; zy worden onderfcheiden in een regeer- en linkerband, welke de bovenvlakce van de lever aan'c middelrift vasthechten; en een middelband die zig van 'c middelrift uieftreke tot in de zogenaamde leverspoort, (dat is onder deszelfs groote fpleet) welke band in haar verdubbeling noch een witte band behoudt, die in de vrugt voorde geboorte, de navelader uitmaakt.
De Slagader van de lever is min aanmcrkelyk naar gelang der grootte van dit ingewand, zynde een tak van de buiksflag'ader.
De Aderen zyn de hol- en poortader, van welke men byzonder heeft op te merken, dat de nederdalende ftam van de holader, uit de borst door't middelrift, K in
Rysterburg, Hendrik, "Proeve, eener beschouwende ontleeding van 'smenschen lighaam.". Beets, Nicolaas (wed.) Haarlem, 1788-1797, 1788. Geraadpleegd op Delpher op 18-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:9471:mpeg21:0003