De Burgemeester der gemeente Arnhem ; Gelezen Provinciaalblad No. 45 van 1879. Vestigt de aandacht van hen, over wier gronden telegraaflijnen gelegd zijn , op de noodzakelijkheid om bij het rooijen of vellen van boomen de noodige voorzorgen te nemen tegen het beschadigen dier lijnen , waardoor niet alléén soms kostbare herstellingen noodig zijn, maar de lijnen ook gedurende langeren of korteren tijd zijn gestoord , ten nadeele van het publiek en van de dienst, en noodigt hen uit, vóór dat tot het rooijen of vellen van opgaand hont nabij telegraaflijnen wordt aangegaan , aan het naaste Rjjkstelegraafkantoor de administratie van den Rijkstelegraaf daarvan kennis te geven, opdat ook harerzijds, zooveel mogelijk, tegen het beschadigen der telegraaflijnen kunne worden gewaakt. Arnhem, 9 April 1879. De Burgemeester voornoemd, F. P els R ijcken.
Arnhemsche courant
- 12-04-1879
Permanente URL
- Gebruiksvoorwaarden
-
Geen auteursrecht. Er rusten geen rechten meer op dit object.
- Krantentitel
- Arnhemsche courant
- Datum
- 12-04-1879
- Editie
- Dag
- Uitgever
- C.A. Thieme
- Plaats van uitgave
- Arnhem
- PPN
- 400337789
- Verschijningsperiode
- 1814-2001
- Periode gedigitaliseerd
- 1851 - 1950
- Verspreidingsgebied
- Regionaal/lokaal
- Herkomst
- Koninklijke Bibliotheek
- Nummer
- 7769
- Jaargang
- 66
- Toegevoegd in Delpher
- 13-04-2016
Bekendmaking.
Binnenland.
ARNHEM, 11 April. Omtrent de stemming der beurs op gisteren zegt de Amsterdamsche Courant: Hoewel de handel in de meeste fondsen levendiger was en de markt over het algemeen door den meerderen handel beter gestemd was, hebben de prijzen toch weinig gevarieerd. Zoowel in Europesche als in Amerikaansche fondsen bepaalden zich de prijsbewegingen tot 1 / 8 a l / i pet. Van laatstgenoemden waren Maxwells na flaauwe opening per saldo willig. Geld op prolongatie was moeijelijk te plaatsen. * Wij ontleenen het volgende aan een brief, in het laatst van februarij uit Atjeh geschreven door een officier, die na een vroeger verblijf en na een tweejarig verlof hier te lande, zich thans weder in Atjeh bevindt. »Zooals gij u herinneren zult, zag ik vroeger de zaken hier nog al donker in ; sedert ik de toestanden hier na eene afwezigheid van twee jaren op nieuw heb bekeken, moet ik zeggen, dat er in dien tijd veel vooruitgang gekomen is, hetgeen voornamelijk het gevolg is van de ijzeren hand, waarmede de generaal van der Heyden hier regeert. De Atjehers zijn bang voor hem, zoodat met het oog op de aanstaande manoeuvres, vele hoofden zich komen onderwerpen, daar anders hunne kampongs onherroepelijk in brand gestoken worden. Het zou mij niet verwonderen, dat de Atjeh-oorlog dit jaar afloopt, hetwelk nu niet zóó opgenomen moet worden, dat dan overal dadelijk volkomen rust zou heerschen, want dat zal nog jaren en jaren duren ; maar zoo, dat wij niet meer voortdurend tot de tanden gewapend tegenover elkander behoeven te staan en onze krijgsmagt kunnen verminderen. » Alles hangt hier nu op het oogenblik af van het weêr; als het hier maar een paar dagen regent, staat een groot gedeelte van de vlakte van Atjeh onder water, en wel voornamelijk de rijstvelden, |zoodat er in zulk een tijd niet kan
geageerd worden. Nu heb ik hier nog bijna niets anders gezien dan regen, zoo sterk, dat sedert 1 januarij de rivier vier malen overgeloopen is, en het terrein daardoor zoo nat is geworden, dat als het weêr ten goede keert, het nog wel een poosje duren zal, eer er aan vechten te denken valt. Het is jammer, dat het weêr zoo tegenloopt, want de generaal heeft goede voornemens ; hij zal nu binnen kort zijn grooten slag slaan, waarvan voor de naaste toekomst alles zal afhangen. Hij is een voortvarend man, die van ongeduld brandt om er op los te gaan. Het is goed, dat de chef van den staf, de majoor Geij ".van Pittius, een kalm en bezadigd man is, anders zou de generaal misschien met zijne soldaatjes door het water gaan ploeteren, wat minder goed zou zijn. »Hier in den Kraton is alles een boel mooijer geworden. De oude atjehsche krotten hebben plaats gemaakt voer flinke houten kazernes; wegen en bruggen zien er goed uit; er is eene nette societeit gekomen; eene geheele rij winkels staat er, waar men alles krijgen kan, wat men noodig heeft, zoodat men hier thans beter, maar ook veel duurder, leeft dan vroeger, toen de noodigste zaken voor geen geld te koop waren." Men verrast ons met de mededeeling, dat Arnhem zijn kandidaat voor de Tweede Kamer uit den Haag heeft ontvangen. Zeer benieuwd zijn we te vernemen, op welke wijze zich dit toegedragen heeft. Zonder te willen beweren dat wij den heer Kool ontdekt hebben, meenen we toch het eerst de aandacht op hem te hebben gevestigd in overleg met eenige onzer stadgenooten, die te zelfstandig zijn om elders consigne te vragen. Daar geen praatje zóó onnoozel is of er zijn nog onnoozeler die het gelooven, zou het ons genoegen doen eenig feit, hoe gering ook, te vernemen, dat tot staving er van kan dienen, ten einde op die wijze achter het geheim te komen, hoe de kandidaat door Arnhemmers gesteld onafhankelijk van eenige inspiratie, toch bij slot van rekening uit den Haag ons is toegezonden. Of bedoelt men dat de heer Kool zelf uit den Haag komt ? In zooverre heeft men volkomen gelijk, maar de woonplaats van een kandidaat is toch bij de verkiezing van een uofevertegenwoordiger eene zaak van zeer ondergeschikt b elan".
Tennyson heeft de hand gelegd aan een nieuw historisch drama. Dit berigt wordt algemeen medegedeeld, ofschoon het gewigt er van zeker niet algemeen zal worden gevoeld. Ons althans is het niet duidelijk wat het publiek te weten heeft aan hetgeen de auteur in zijn binnenkamer verrigt en hij zelf zal wel de eerste zijn die het onaangenaam vindt dat men nu reeds spreekt over het werk, httwelk hij begon en dat hij onder het bearbeiden misschien weder naar de groote leermeesteres van all^ schrijvers en dichters , de snippermand, zal verwijzen. Dat hier of daar de kiel is gelegd van een nieuw schip is een reclame voor de scheepstimmerwerf , maar letterkundigen zouden ongaarne hun arbeid daarmede gelijkstellen. Evenmin als men in het openbaar de aanstaande vermeerdering
van eene familie verkondigt en die verwachting slechts intiem tusschen goede vrienden en kennissen wordt besproken, worde ook de arbeid van den auteur geen publieke zaak vóór de uitgever de geboorte berigt. Het gebeurde te Surhuisterveen geeft aan den Gelderlander aanleiding tot de volgende persiflage. De geschiedenis met de turven heeft zooveel gerucht gemaakt, dat de schrijver nu al een grondwetsartikel voorziet van den volgenden inhoud : Art. 191 bis. De openbare turven zijn een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering. De inrigting van de openbare turfbedeeling wordt, met eerbiediging van ieders economische begrippen , door de wet geregeld. Er worden overal in het Rijk van overheidswege voldoende openbare lange turven gegeven. Het geven van turven is vrij , behoudens het toezigt der overheid , en bovendien , voor zoover het korte en lange turven betreft, behoudens het onderzoek naar de hoedanigheid der venen ; het een en ander door de wet te regelen. * Gisteren stond voor het Geregtshof alhier teregt Tennis van Brakel, steenvormer te Haaften, beschuldigd van in den laten avond van 25 augustus 1878 aldaar den persoon van Klaas van Lopik moedwillig met een stok slagen te hebben toegebragt, na vooraf het plan daartoe te hebben gevormd en hem te hebben opgewacht, ten gevolge waarvan gezegde van Lopik is overleden, — alzoo van moord. Door het O. M. waren in deze zaak 21 getuigen gedagvaard. De eerste hunner gaf een om standig verhaal, hoe hij met den verslagene op den b6wusten avond uit een herberg huiswaarts was gegaan. Tegen den dijk, waarover zij liepen, zagen zij een man liggen , schijnbaar slapende. Zij trachtten hem op te rigten, doch te vergeefs. De verslagene zeilde daarop : »het is onze vormer Ten-' nis van Brakel." Getuige en van Lopik liepen door en een oogenblik later werd laatstgenoemde door een manspersoon aangevallen, zonder dat de getuige door de duisternis kon zien, wie het was. Deze ging op de vlugt, maar hoorde, dat van Lopik een slag ontving en uitriep : >Wat doe je Tennis ? ik ben Klaas, gij wilt mij toch niet slaan ?" Terstond daarop volgde een tweede slag, welke den getuige deed uitroepen : »God, dat is dood!" Hij begaf zich daarop terstond naar den gemeenteveldwachter , die weldra het lijk van van Lopik tegen de helling van den dijk vond liggen. De burgemeester van Haaften , die daarop werd gewaarschuwd , bevond zich weldra ter plaatse en vond ook het lijk , terwijl een ledig geldbuiltje van den verslagene daarnaast lag en diens mes daarbij in den grond gestoken stond. Vergezeld van eenige personen , o. a. den eersten getuige , ging hij naar de woning van van Brakel, die te bed lag met zijn »kouden" broeder, Hendrik Aldus. De vader van dezen laatste is namelijk gehuwd met de moeder van den beschuldigde. Van Brakel werd gewekt en hem werd door den burgemeester gelast, om mede te gaan. Hierover
toonde hij geene verbazing, hoewel de burgemeester hem volstrekt niet had gezegd, waarom hem dat bevel werd gegeven. Tot zijne moeder, die begon te weeklagen, zeide hij: »het is immers niets , ik ben niet te Haaften op den dijk geweest." De eerste getuige herkende den beschuldigde nu nog niet bepaald, maar zeide, dat hij hem wel voor den dader zou houden, indien hij een witte broek aan had. Beschuldigde had zich op last van den burgemeester gekleed in hetzelfde pak, dat hij den vorigen avond had gedragen waartoe, naar hij voorgaf, behoorde een zwarte broek. De burgemeester vroeg hem nu naar de witte broek, maar hij ontkende er eene aan huis te hebben. Bij onderzoek vond de burgemeester er echter eene op een stoel in de voorkamer onder eenig vrouwengoed. De beschuldigde is in de instructie en op de teregtzitting alle schuld blijven ontkennen. De doodslag is meer dan waarschijnlijk gepleegd met een kolossalen paal, die werd afgebroken van een tegen den dijk staand rekwerk, welke paal den morgen na het plegen der misdaad kort bij de plaats , waar deze werd volvoerd, gevonden werd. Bovengenoemde Hendrik Aldus, die den vorigen dag met den beschuldigde uit was geweest, werd gelijktijdig met dezen door den burgemeester medegenomen en aan een verhoor onderworpen. Aanvankelijk ontkende hij dat hetzij hij, hetzij de besckuldigde op den dijk waren geweest. Hij was met van Brakel te Bommel geweest en, na met dezen de Waal te zijn overgevaren, naar huis gegaan. Later echter heeft hij zoowel voor den burgemeester als voor den regter-commissaris te Tiel een zeer omstandige verklaring afgelegd, welke de schuld van den beschuldigde ten duidelijkste aantoonde. Ter teregtzitting van gisteren kwam hij evenwel daarop geheel terug. Hij bleef nu weder volhouden , dat hij met zijn zoogenaamden stiefbroeder terstond naar huis was gegaan. Het was te vergeefs , dat de voorzitter van het Hof hem wees op een aantal kleine bijzonderheden, welke hij vroeger had opgegeven, welke volkomen werden bevestigd door beüedigde verklaringen van getuigen, en welke hij niet anders kon weten dan doordien hij zelf bij het plegen van het feit tegenwoordig was geweest; het baatte niet, of de voorzitter hem al wees op het gewigt van den eed en op de vreeeelijke gevolgen aan het afleggen van een valsche verklaring onder eede verbonden; hij bleef bij zijne verklaring , dat hij thans de waarheid sprak , ook nadat de beschuldigde tweemaal uit de zaal was verwijderd en hij dus niet meer geacht kon worden onder den druk van diens tegenwoordigheid te verkeeren. Ook de advokaatgeneraal hield hem met ernst de gevolgen zijner houding voor oogen , maar de getuige week niet af van zijne beweringen. Toen meende mr. Bijleveld, de advokaat-generaal, dat zijn pligt hem voorschreef, de toepassing der wet tegen dezen getuige te vorderen. Met leedwezen adstrueerde Z.E.G.A. zijn requisitoir , dat strekte tot onmiddellijke inhechtenisneming van den getuige op grond van valsche getuigenis onder eede. Nogmaals werd hem de gelegenheid gegeven op zijne verklaring terug te komen , maar andermaal zonder het gewenschte gevolg. Ten half vijf werd de zitting geschorst, om 's avonds hervat te worden.
Ten 7 ure werd (lo zitting heropend. Inmiddels had de getuige een onderhoud gehad met zijn vader. Ten. laatsten male liet de voorzitter, mr. IJssel de Schepper, hem voor het Hof komen om hem te vragen of hij de waarheid wilde zeggen. „Ik heb heden de waarheid gezegdwas zijn antwoord. Onder diepe stilte van het talrijke publiek sprak de voorzitter het arrest uit, waarbij werd bevolen , dat Hendrik Aldus, onder verdenking van valsch getuigenis onder eede in een criminele zaak ten veordeele van den beschuldigde , onmiddellijk in hechtenis zou worden genomen. De instructie in deze zaak werd opgedragen aan den regter-commissaris bij de Regtbank te Tiel en de behandeling der hoofdzaak werd geschorst tot na afloop der procedure omtrent de valschc getuigenis. t Gisteren had aan het gebouw van het provinciaal bestuur de aanbesteding plaats van: lo. eenige vernieuwingen en herstellingen in het inwendige der provinciale gebouwen alhier in '79, waarvoor het minst was ingeschreven door M. L. Peters , voor f 579.80 ; 2o. het verrigten van buitenverfwerk aan die gebouwen ; de firma H. J. Bresser & Zoon was minste inschi'ijfster voor f 268. t Op den Velperweg bleef dezen middag een boerenjongen die op een wagen wilde springen , met zijn voet in de trede hangen , ten gevolge waar van zijn been boven de enkel brak. Donderdag a. s. zal door de zutphensche Bederijkerskamer Polyhymnia alhier in Musis Sacrum voor de leden van Eloquentia het bekende tooneelspel Jarvis de eerlijke man worden opgevoerd. De hoofdrol zal worden vervuld door den heer J. A. Vrugtman, wiens gave als declamator zoo te regt wordt geroemd. Van elders gevestigde industriëlen, die mei het oog op hunne inzendingen voor de tentoonstelling dezer dagen onze stad bezochten , hoorden wij met grooten lof gewag maken van den aaleg, de indeeling, de ruimte enz. der gebouwen, voor zooveel daarover nu reeds kan geoordeeld worden. Vooral prezen zij de flinke wijze waarop de zaak is aangevat, en zij meenden juist in het vermijden van kleingeestige besparingen een waarborg te zien voor het welslagen der onderneming. Men had hier begrepen , zeide men , dat, zoo men iets doen wil , men het goed moet doen om zeker te zijn, dat het gelukt. Ofschoon zij niet wisten dat hunne meening in de courant zou komen, gelooven we toch geen onbescheidenheid te begaan van dit particulier gesprek openlijk melding te maken, om te doen zien, dat ook elders met vertrouwen de tentoonstelling wordt te gemoet gezien. Men meldt aan het Hbl., dat er sprake is van het overnemen der spoorweglijn Zuid-Ooster spoorweg Nijmegen—Tilburg, door de Begering, om haar te voltooijen. Tevens zou aan de Staten-Goneraal eene wijziging worden voorgesteld der onteigeningswet voor de lijn Nijmegen— Venlo , om namelijk door beide spoorwegen eene lijn te laten volgen van Nijmegen over Hatert en Overasselt, met overbrugging der Maas te Escharen , tot de zoogenaamde Vegetas. Van hier zou een tak door Gassel en Beers langs Cuyk verder de geprojecteerde rigting tot Venlo volgen, een andere tak langs Velp, Reek en Schayk te Berchem op de reeds uitgebaakte lijn komen en langs Oss en 's-Bosch naar Tilburg loopen. Door deze verandering kon de uitloop van den Bovenmand der Maas tusschen Cuyk en Catwijk behouden blijven , tegen welks opheffing door den Waterstaat vele bezwaren worden ingebragt, terwijl slechts ééne overbrugging zou noodig wezen, waartoe de bovenbouw der brug te Ravenstein kon gebezigd worden. Bovendien werd een spoorwegverbinding van Grave , Gemert—Helmond in het verschiet ge • steld, waardoor het Noorden met het Zuiden , als het ware in één regte lijn verbonden en eene korte gemeenschap over Hasselt met Parijs verkregen zou worden. * Wageningen, 10 april. Met het oog op de volmaking in het aanschouwelijk proevenstelsel aan de Rijkslandbouwschool heeft zich eene vereeniging van bijzondere personen gevormd , die ten doel hee't nabij deze stad een proefhoeve op te rigten , waar gewone landbouw zal worden gedreven en naar verbetering gestreefd. Het terrein voor de hoeve is gratis afgestaan. Men verwacht, dat ze reeds aan het einde des jaars in werking komt; leeraren en leerlingen der Rijkslandbouwschool zullen er gratis van gebruik mogen maken. Uit de Staatscourant zal een en ander weldra nader blijken. De heer W. A. baron de Constant Rebecque heeft zijn ontslag genomen als president der vereeniging tot vrijwillige oefening in den wapenhandel te Wageningen, en zulks hoofdzakelijk op grond dat de Raad der gemeente geweigerd heeft, de schietbaan dezer vereeniging meer in de nabijheid der stad aan te leggen. De heer de Constant zal zich voortaan wijden aan de invoering van art. |213 der schutterij wet, waardoor het niet onwaarschijnlijk wordt, dat de gemeente Wageningen met eene dienstdoende schutterij zal worden gezegend. ( U. D.) § Aan het roomsch-katholiek kerkbestuur te Bemmel is door wijlen mevrouw D. M. A. Smithuijsen , echtgenoote van den heer F. Th. Everard, een legaat besproken groot f 2000 , benevens een van f 3000 aan het klooster der zusters Franciscanessen aldaar. Geeft de zetmachine, welke thaas bij de landsdrukkerij in gebruik is, inderdaad een groote bezuiniging van arbeidskracht ? Op die vraag meent het Vaderland, na bekomen inlichtingen, het volgende antwoord te kunnen geven. Een goed zetter zet, volgens de gewone wijze van werken, circa 1000 a 1500 letters in 't uur; twee flinke zetters zetten met de machine 5- a 6000 letters, ja kunnen het bij voortdurende oefening
zelfs tot 7- a 8000 brengen. Dat is dus een aanmerkelijk: verschil ten voordeele van de machiue — en dat verschil zou nog grooter zijn, indien niet het regelen van het zetsel, dat do machine uitwerpt, vrij tijdroovend was. Tegenover dat voordeel staat echter een niet te miskennen nadeel. Het werktuigelijk zetten gaat veel vlugger dan het zetten met de hand , maar het zetsel moet uit den aard der zaak ook weder «gedistribueerd", d. i. in de letterkast gelegd worden, en het machinale distribueren kost veel meer tijd dan wanneer dit op de gewone wijze geschiedt. Alle letters moeten, om weder voor de zetmachine te kunnen dienen, regtstandig in de vakjes geplaatst worden en dat kost veel tijd. Dit alles neemt niet weg, dat de machine toch nog voordeel oplevert en vooral voor werk, dat spoedig voor de pers gereed moet zijn, uitstekende diensten kan bewijzen — maar algemeene toepassing dezer vrij kostbare machines is nog niet te wachten, voordat er op nieuw verbeteringen zijn aangebragt. Teylers Genootschap heeft als prijsvragen uitgeschreven : Eene geschiedenis der westfriesche munt. Eene historische behandeling van P. C. Hoofts »Neêrlandsche Historiën", en Een historisch en kritisch onderzoek van de beoefening der houtsneêkunst in Noord- en Zuid-Nederland. In den boekhandel zelf zoowel als bij de koopers, zijn reeds herhaaldelijk klagten gerezen over de zoogenaamde goedkoope aanbiedingen. Menig kostbaar werk immers werd betrekkelijk kort na zijn verschijnen voor aanmerkelijk geringeren prijs aangeboden. De inteekenaren of koopers tegen den eerstgestelden prijs, maar vooral de boekhandel zelf, die op de oorspronkelijke voorwaarde bij vooruitbestelling een zeker aantal afdrukken nam, kregen op die wijze duchtig rouwkoop. De Haarlemsche-boekhandelaarsvereeniging Laurens Janszoon Coster, gesteund door een groningsche Zustervereeniging , heeft daarom thans een poging gedaan om die praktijk te beteugelen. Zij maakt bekend dat hare leden voortaan alleen bij vooruitbestelling zullen nemen van uitgevers, die zich verbinden om de aangeboden uitgave niet binnen drie jaar voor verminderden prijs aan de tweede hand over te doen. De 1ste luitenant jhr. H. P. Tindal, van het wapen der artillerie in Ned.-Indie , die zich in den oorlog tegen Atjeh heeft onderscheiden, daarvoor met, de Militaire Willemsorde werd gedecoreerd en sedert december des vorigen jaars bij het regement rijdende artillerie te Amersfoort is ingedeeld, heeft aan den minister van Oorlog verzocht om de krijgsbedrijven in Afghanistan , bij het engelsche leger, te mogen bijwonen. Door de commissie voor de geneeskundige examens te Leiden zijn tot arts bevorderd de heeren P. Bos, doctorandus, en A. P. Langeveld, kandidaat-arts. Het getuigschrift is uitgereikt aan den heer R. G. Rijkens, doctorandus. Tegen eene vrouw te Utrecht zal e#n vervolging worden ingesteld, wegens het vervalschen van spaarbankboekjes. Te Groningen heeft men thans van wege de gemeente zich eene straatveegmachine aangeschaft, die door een paard wordt getrokken, en per uur omstreeks 12,000 vierkante meter straat veegt. * Harlingen, 10 april. Vóór eenige dagen werd hier het overlijden rondgezegd van een persoon, die hier voorheen had gewoond. Iemand die nog al eens aan extravagances lijdende is en zich vroeger had aanbevolen voor het rondzeggen van sterfgevallen enz., scheen dit geval eene eigenaardige gelegenheid aan te bieden, om réclame te maken : hij ging van huis tot huis mededeelen: »De nagelaten betrekkingen doen bekend maken, dat N. N. nog niet overleden is." Een jongen, die te Helium een paar glasruiten insloeg, maar de schade vergoedde, zal volgens het openbaar ministerie deswege moeten veroordeeld worden, wegens verbreking van afsluiting, tot een maand celstraf en een boete van f 25. Het feit op zich zelf was zoo erg niet, maar het was in dronkenschap gepleegd, en bij denlöjarigen beklaagde was dat een in hooge mate verzwarende omstandigheid, te meer daar hij met andere bengels van denzelfden leeftijd en aard meer verwoestingen had aangerigt. (Pr. Gr. Ct.) In het verslag aangaande den toestand der gemeente Meppel over 1878 wordt onder de rubriek Archieven eene mededeeling aangetroffen nopens een aantal in het archief dier gemeente gevonden brieven (december 1813), over het drankverbruik van de kozakken en veteranen, die toen te Dalen verblijf hielden. »In drie dagen" — zoo schreef de maire van Dalen aan dien te Meppel — »hebben wij meer dan drie okshoofden jenever moeten uittappen , waardoor al onze proviand geheel geconsumeerd is." Daar de brander te Dalen in drie dagen niet meer dan »een ton" kon stoken, en de behoefte aan drank dus groot was, kwamen weldra aandoenlijke beden , soms ook requisitien, om onverwijlde toezending van okshoofden jenever, brandewijn en wijn. Gelukkig, dat de voorraad te Meppel voldoende bleek te zijn. Ingevolge de bevelen van den heer commissaris van het arrondissement Assen diende de jenever alleen voor de kozakken , veteranen en wachten, waarvoor per dag 4, 5 tot 6 ankers noodig waren. Wie den brandewijn dronk en den wijn , wordt niet vermeld. Dronk men veel en zou men daardoor in den waan kunnen verkeeren, dat op de qualiteit van den drank minder gelet werd, dan vergist men zich zeer. Integendeel, men gaf daarop zorgvuldig acht. Zoo werd bij missive van 29 december 1813 , no. 4, aan den maire van Meppel het ongenoegen van den commissaris in het arrondissement te kennen gegeven »over den slechten wijn, welke namens de gemeente Meppel door Maas te Dalen is geleverd", en hij voorts »geïnviteerd om te zorgen, dat de objecten
, welke in het vervolg naar Dalen worden f opgezonden , van eene goede qualiteit zijn". Het stoomschip P. Galand, kapt. Deddes, arriveerde te Nieuw-York woensdag 9 april.
13) Miss Orkaan. Naar het fransch VAN MARC-MONNIER.
Don Cristofre had een onrustigen nacht. — Wat moet ik doen ? zei hij tot zich zelf in zijn slapeloosheid; wat moet ik doen ? Pallone bij de politie aanklagen ? Dat zou de langste en lastigste weg zijn. Ik zou een rapport moeten schrijven, met den regter van instructie confereren , als getuige voor de correctionele regtbank en misschien bij het hof van assises voorkomen, bewijzen leveren die ik niet heb, en getuigen die zich tegen mij zullen keeren; en op den koop toe zal men mij op een góeden avond waarschijnlijk op straat vinden met een dolksteek in het lijf! Zou het niet beter zijn Pallone te gaan spreken, en hem een prent te laten zien met de hel er op in al haar geuren en kleuren ? O ! wat heeft de Regering toch veel op haar verantwoording ! In alle straten had men vroeger van die prenten met mooije roode vlammen, duivels met hoornen en met drietanden gewapend, verdoemden die in brand stonden en vreeselijke gezigten trokken ; het volk zag die folteringen on werd bang. Die prenten heeft men verwijderd, het volk ziet ze niet meer en vreest nu ook niets meer. Aan den anderen kant, op het jonge meisje werken is onmogelijk; de vrouwen zijn allen volkomen
hetzelfde en zij glippen u door de vingers als ge ze in uw magt meent te hebben. Die bedevaart van het zottinnetje naar Mont-Virgine heeft niets geholpen. Wat te doen, lieve God, wat te doen ? Men moet nooit tegen den stroom op ; het wijste is altijd meê te gaan met den wind. Daarop sliep don Cristofre in en werd eerst wakker tegen het middagmaal. Den volgenden dag vertrok hij naar Salerno, waar hij Pallone aan het station vond; maar Pallone kende hem niet en sloeg geen acht op den pastoor; onze zaak- en zakwaarnemer lette alleen op de vreemdelingen , die hij terstond aan hun dom uiterlijk herkende. De pastoor ging regelregt naar jufvrouw Placida, die in fiocchi (in groot toilet) was, met kleinooden behangen en bezig eindjes sigaar, van de straat opgeraapt, te pellen om er tabak van te maken. Een weinig verlegen ontving zij het onverwacht bezoek; Reinette werd nog rooder dan haar koralen halssnoer; don Cristofre zette ze beiden op haar gemak. — Wel, wel, zeide hij , waarde zusters , ik heb het groote nieuws gehoord en ik kom mij meteen daarover verheugen. Reinette gaat trouwen .... — Nog niet, zeide het jonge meisje haastig. — Hoe zoo! nog niet ? Pallone vertelt aan wie het maar hooren wil, dat het een beklonken zaak is. Wanneer houden wij bruiloft, kindlief? — Een oogenblikje .... Toniel.... — Zij heeft altijd haar Toniel nog in het hoofd, zuchtte jufvrouw Placida. — Denkt ge nog aan Toniel? — De arme drommel!
— Zoo arm niet als ge denkt! Hij maakt furore te Napels met zijn harp en verdient zooveel geld als hij maar wil. Miss Orkaan raadt hem naar Engeland te gaan, waar hij fortuin zal maken ; maar de impresario van Sante-Carlo wil hem als eersten tenor aan zijn schouwburg verbinden en biedt hem duizenden aan. Er was altijd een deel waarheid in hetgeen don Cristofre zeide. In dit geval was het de manie van miss Orkaan om iedereen naar Engeland te sturen. Wat Toniel aangaat, hij verdiende inderdaad ettelijke sous al zingend voor de koffijhuizen, en de directeur van het kleine ThéatreNeuf, die hem eens bij toeval gehoord had, had hem aangeboden hem op zijn kosten te laten leeren op het Conservatoire, om hem dan later voor zeven jaren te engageren. De goede pastoor liep alleen de dingen een weinig vooruit. Mejufvrouw Placide, die zoo 'n bijzonder goed hart had, luisterde aandachtig, krabde zich het hoofd en zette groote oogen op. — Hij denkt dus niet meer aan mij ? Vroeg Reinette. — Dat zeg ik niet, antwoordde de priester, die krachtens zijn ambt gedwongen was eenige concessien aa* de waarheid te doen.... maar gij begrijpt.... toen hij vernomen heeft dat gij met Pallone gingt trouwen .... Beklaag hem dus maar niet, want hij is niet meer te beklagen. — Vervolgens op luchtigen toon: — Trouwens Pallone is een knappe jongen : hij bluft wel wat.... meer geschreeuw dan wol.... maar wat doet er dat toe ? Hij • slaat een heel goed figuur , en , bij ontstentenis van Toniel, hebt ge groot gelijk hem te nemen.
Reinette beet zich op de lippen, jufvrouw Placida pelde hare eindjes sigaar met verdubbelde woede. Op dat oogenblik hield met groote beweging een rijtuig met twee paarden voor den winkel stil. PaÜone daalde er uit neder als uit een zegekar, en gaf den koetsier met gebiedend gebaar zijn afscheid. Vervolgens trad hij bukkend binnen , met zijn hoed op het hoofd ; al3 hij hem afgenomen had, dan was de deur hoog genoeg geweest; maar er zijn menschen, zeide don Cristofre, die liever bukken dan het hoofd ontblooten. Pallone merkte dadelijk, dat hij niet als naar gewoonte ontvangen werd, en hij keek den priester schuins aan : sedert hij ongeloovig was geworden, hield hij al de geestelijken voor gettatoren. Don Cristofre had wel is waar noch het bleeke, noch het magere, noch den haviksneus, noch den groenen bril van die ongeluksvogels; hij was integendeel een rood, rond, vet mannetje, wiens oogen, doorgaans slaperig, maar glinsterend als hij wilde, de zon in het aangezigt durfden zien. Pallone vreesde echter de soutane, en hij had geen ongelijk, want toen hij de hand aan zijn hoed bragt om den priester te groeten, stootte hij met zijn elleboog tegen een pak pijpen , die op den steenen vloer in stukken vielen. — Het is niemendal, zei jufvrouw Placide, met een gezigt als een oorwurm. — Zij bukte om de stukken op te rapen , en trachtte ze vruchteloos weer zamen te voegen, met een pijnlijken glimlach herhalend: — Nun ve rimcaricate (let er maar niet op). Eenige sous meer of minder, dat heeft niet veel te beduiden.