Kleine Hoogduitsche spraakkunst
§ 29. 2. De s-klanJc.
Dc s-klank wordt geschreven als 3 (korte s), f (lange s), ff (.ss) en ft {sz).
De § komt alleen voor aan liet eind van een woord of lettergreep en wordt daarom ook „slot-s genoemd, de f staat aan het begin of in het midden van het woord (nooit aan het einde), de ff en de ft komen alleen voor na klinkers.
NB.: Van deze vier letterteekens worden er drie steeds scherp uitgesproken. WelkeP (Vgl.: § 19 bl. 9 N.B. en § 25 bl. 12). De zachte j-klank wordt dus steeds geschreven als
Opmerkin g.
Aan het einde van een lettergreep staat de 5, behalve voor p en t\ voor p en t staat de f.
B.v.: bie 2Jla3fe (het masker), bie ïöefpe (de wesp), bie ïöefte (het vest).
N.B.: Deze regel geldt niet, wanneer de volgende medeklinker niet tot den stam behoort.
B v.: hiisz-lich leelijk, ein bisz-chen een beetje.
Waarom niet has-lich, bis-chen? (Vgl.: § 28).
Beantwoord of vul in:
Waarom kan „wirtrafen" niet geschreven worden met ff, „wir aszen" ot' „wir beiszen" niet met ss of s, waarom „wir essen" niet met «P (Vgl.: § 27 bl. 14 Opm. II en § 19).
Regel: De scherpe a-klank, staande tusschen twee klinkers, wordt geschreven als ... , wanneer een korte klinker, als ... , wanneer een lange klinker of tweeklank vooraf gaat.
Regel: Aan liet einde van een woord na een medeklinker staat de . ... na een korten klinker de .... na een langen klinker of tweeklank de korte s of de sz.
Wanneer de korte s, wanneer de jzP
Vgl.: iel) toê, n»r lafcit; iel) aft, rotr aften,
bas CSiö, beëöifeö; ber^iS- beögleifteë.
Men vervoege of verbuige dus!
Vgl. ook: „er reiszt" van .... (rijten, rukken, Bcheuren) en „errei«t" van .... (reizen).
N.B,: der Atlaj, das Gefangnu, der Zirkm, met korte a, i, u,